Roofblei, pionier en hengelbreker
door Berend Masselink
De intocht van de roofblei in ons land heeft veel sportvissers verrast. Midden jaren negentig werden ineens veel kleine exemplaren gevangen aan de vaste hengels en de made. De sportvoorn Aspius aspius bleek zich sinds die tijd snel aan te passen en zelfs uitzonderlijk goed te groeien Eenmaal op lengte kwamen we er pas goed achter wat de sportiviteitswaarde van de roofblei inhield. Hoe komen we eigenlijk aan deze vis? Waar komt ie vandaan? En wat staat ons nog te wachten?
Kijk eens naar de bouw van de roofblei. Slank, fantastisch gestroomlijnd, alert koppie, listige ogen, grote tandenloze bek. Dat moet wel een geboren rover zijn. De bijzonder gevormde staart doet aan die van de tarpon denken. Is het toevallig dat beide vissoorten hun prooivissen met wervelingen, snelheid en staartklappen versuffen zodat ze simpelweg opgeslokt kunnen worden? Kijken we naar ons eigen land, dan is de roofblei bijna een grote uitvoering van de alver, die andere rover in miniuitvoering. Ook hier bestaat weer geen toeval. Zowel alver als roofblei opereren het liefst in de stroming, niet zelden in het midden van de stroom bij de oppervlakte. Stromend water is hun domein, het jachtterrein waarvoor ze gebouwd zijn. Waar andere soorten afhaken door de stroming, houdt de roofblei stand. Visjes die door de stroming in problemen komen worden zodoende bijna achteloos in een flits naar binnen gewerkt. Dat gaat vaak gepaard met zo’n snelheid dat hengels uit handen getrokken worden. Ja, deze roofvis is voor sportvissers geschapen! Overigens zijn het dezelfde alvers die het vaakst de dupe worden van de roofbleihonger. Kleine visjes hebben duidelijk zijn voorkeur. 

De roofblei gedijt uitstekend in Nederland. De groeicijfers die de OVB optekent uit de meetgegevens van vangsten, blijken die van de Wolga zelfs te overtreffen. De vis vindt hier blijkbaar ruimte en voedsel, dat nog niet door andere vissoorten wordt ingenomen. In hoofdzaak blijkt roofblei namelijk een openvallende plek in de biotoop op te vullen. Snoek, snoekbaars en baars verkiezen vaker andere plekken en technieken dan roofblei. Deze vertoont zich met name in de stromende wateren van de Maas en Rijn en zijn zijtakken. Vaak jaagt de vis aan de oppervlakte en niet altijd zozeer vanuit een hinderlaag zoals de andere roofvissen. Wel kan het een opportunist zijn die ergens op een strategische plek in de luwte net naast de stroming de prooien opwacht die stuurloos raken in het kolkende water. Deze eigenschappen duiden er op dat de roofblei deze andere roofvissen niet direct in de weg zit. Een duchtige concurrent die voor grote verschuivingen in de visstand zal zorgen, wordt het zeer waarschijnlijk niet.

De Nederlandse roofblei is na een jaar 15 cm lang, na drie jaar 30-35 cm en na een jaar of vijf reeds een halve meter. Telt u even door? Dan word het duidelijk dat hij hier flinke afmetingen kan bereiken, wie weet zelfs tot de veelbesproken metervis of nog verder. Over de voorplanting van de roofblei wordt veel gespeculeerd. Het is nu wel duidelijk dat de roofblei ook in ons land paait. Gegevens van zijn oorspronkelijke verblijfgebieden spreken nog over een paaitrek stroomopwaarts met een voorkeur voor grindbeddingen in zijrivieren en beken als paaiplek, maar tevens op meer spartaanse ondergronden als dit niet voorhanden is. Kieskeurig zijn ze in die gevallen beslist niet. Ook op zandbodems, stenen of ondergelopen land zijn eitjes gevonden. Zelfs stromend water bleek geen harde noodzaak voor het paairitueel, want ook op stilstaand water is de roofblei paaiend waargenomen.

Wat kunnen we nog verwachten van de roofblei? De euforie die er in sportvisserskringen heerst is terecht. Een fenomenale sportvis heeft zich hier gevestigd. Hij zal zich hier ook zeker een plaats verwerven via natuurlijke voortplanting en zal gelukkig niet zoals de snoekbaars onder druk komen te staan vanwege zijn eetbaarheid. Wel zullen we zijn voorkomen en ontwikkeling moeten volgen om op de hoogte te blijven van zijn invloed op de vissengemeenschap. Verwacht ook niet direct dat de vis zich hier massaal zal uitbreiden. Het mag dan een pionier en opportunist zijn, in zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied heeft hij wisselend succes en is op sommige plaatsen door onduidelijke oorzaken zelfs achteruit gegaan. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe het hem in Nederland zal vergaan. Gezien de diversiteit aan stromende wateren in ons land en met name de visbroedexplosies in het voorjaar ligt er een schone taak voor deze immigrant.

ADVERTENTIE
ANDEREN LAZEN OOK