image description

Witvisperikelen: Vier barbelen en een berg herinneringen

De weg naar de Ardennen kronkelt als een rivier. Bochten, mist, prachtige bossen. Het asfalt glanst nog nat van de nacht. In de auto is het stil. Alleen het zachte gezoem van de banden en het geklik van de richtingaanwijzer vullen de ruimte. Voor wie het niet weet, ik rijd elektrisch. Voorin zit mijn vader, naast mij. Achterin, met een brede grijns en een thermoskan koffie, zit Henkie.

We hebben het plan om een dagje in de Ardennen te vissen, maar nog voordat we de grens over zijn weet ik: dit gaat geen gewone trip worden. Niet vanwege de vangst — die is nooit zeker — maar vanwege de gezichten naast me. Mijn maat Henkie met zijn eeuwige optimisme en zijn ogenschijnlijke rust, en mijn vader, die stilletjes naar buiten kijkt. De Ardennen liggen voor ons, ruig en groen, en ergens daar beneden stroomt de rivier die onze namen misschien zal fluisteren. Dat zou mooi zijn.

We vinden een plek langs een smalle, snelstromende rivier. We arriveren bij de Amblève. De lucht ruikt naar dennen en vochtige aarde. De stroming is stevig, maar helder — precies wat je hoopt te zien als je op barbeel vist. We slepen onze spullen naar de oever, stellen stoelen op, hengels klaar.


een prachtige zonsopkomst in de Ardennen lacht ons tegen moet

Henkie grapt: “Wie het eerst wat vangt, trakteert vanmiddag de anderen op bier! Mijn vader lacht, maar ik zie de vermoeidheid in zijn ogen. Toch is er iets in zijn blik — dat stille vuur dat ik herken van vroeger. De man die mij leerde vissen aan de Maas, die met geduld mijn eerste worpen corrigeerde. Nu staat hij hier, ouder, rustiger, en ik voel dat ik hem iets terug wil geven. Ik voel echt dat dat nodig is. Vandaar dat ik sowieso ga vissen waar hij zich prettig voelt. We beginnen te vissen. De rivier stroomt gestaag, krachtig maar wel best vriendelijk. De eerste uren gebeurt er weinig. Alleen het tikken van onze toppen, het ruisen van het water. Het is geen stilte van verveling, maar van verwachting. Rond een uur of elf, als de zon goed doorbreekt en de damp van het water optrekt, zie ik mijn rechterhengel zacht buigen. Eerst een trilling, dan een ferme bons. Zonder nadenken pak ik de stok, voel de weerstand. Geen monster, maar levend — een barbeel, schurend in de stroming, zoekend naar vrijheid. “Ja hoor!” roep ik, en Henkie staat meteen naast me.

Mijn vader komt iets langzamer overeind, glimlachend. De vis vecht dapper, maar ik win. Alles klopt! Een kleinere barbeel, amper vijftig centimeter, glanzend goudbruin in het zonlicht. Ik houd hem even vast, voel zijn kracht, en laat hem terugglijden in het water.


de eerste van de dag, hoe tevreden kun je zijn met zo’n eerste vis.

“Dat is er één", zegt mijn vader zacht. Zijn stem klinkt hees, maar tevreden. Vanaf dat moment lijkt de rivier te ontwaken. Alsof ze besloten heeft dat ik vandaag haar aandacht waard ben. Want even later, nog geen uur na de eerste, zie ik weer een buiging van mijn hengeltop. Dan nog één. En nog één. In de loop van de middag vang ik vier barbelen. Geen van allen groot — tussen de vijftig en zestig centimeter — maar stuk voor stuk krachtig en schitterend. Het zijn vissen die niet imponeren door formaat, maar door karakter. Typisch barbeel, vind ik. Henkie vist geconcentreerd, maar zijn hengeltop blijft roerloos. Mijn vader probeert van stek te wisselen, werpt anders, voert bij, maar ook bij hem blijft het stil. Toch

moppert niemand. We weten allemaal dat vissen geen wedstrijd is. De rivier deelt uit aan wie ze wil. Zo ook vandaag. Na mijn vierde barbeel leg ik de hengel neer en kijk naar de mannen naast me. Henkie haalt zijn schouders op en zegt: “Ach, beter jij dan niemand. Iemand moet de eer redden.”


hij heeft er alles aan gedaan vandaag. Respect!

Mijn vader zegt niets. Hij zit daar, handen gevouwen om zijn mok, blik op de stroom. En in dat zwijgen ligt iets warms — alsof hij trots is, zonder het te hoeven zeggen. Ik voel het gewoon. We eten broodjes met knakworst, drinken lauwe koffie uit plastic bekers. De zon brandt heel zachtjes, de rivier ruist onvermoeibaar. Ik kijk naar mijn vader en zie hem even zoals vroeger: met zijn pet half over zijn ogen, zijn gezicht glimmend in het vale najaarszonnetje, zijn glimlach voorzichtig maar echt.Ik herinner me hoe we vroeger samen op pad gingen. Hoe hij mijn hengel droeg toen ik nog te klein was. Hoe hij me leerde dat vissen niet ging om winnen, maar om begrijpen — van stroming, van aas, van geduld. En misschien, besef ik nu, ook van elkaar. Jemig, wat hou ik van die man Tijd doet vreemde dingen. Het haalt scherpte uit herinneringen, maar soms, aan de oever van een rivier, lijkt alles ineens weer dichtbij. Ik word oud, denk ik.

Tegen de schemer pakken we langzaam in. Vier vissen voor mij, geen voor hen. Toch voelt het niet als ongelijkheid, eerder als een soort balans. Alsof de rivier mijn vader rust gunde, Henkie plezier, en mij de eer om de spanning te voelen.

“Volgende keer ben ik aan de beurt,” zegt Henkie terwijl hij zijn tas sluit.

“Volgende keer neem jij het bier mee,” grijns ik.

Mijn vader kijkt naar het water dat donkerder wordt, de zon is al lang achter de heuvel verdwenen. “Het is goed zo,” zegt hij. En ik weet dat hij niet alleen over vandaag praat. We drinken iets verderop nog samen een biertje en dan sluiten we de dag af. Pa krijgt dat ene biertje niet eens leeg…… In de auto terug is het stil. Henkie dut een beetje weg. Mijn vader staart naar buiten, waar de avond in flarden van mist over de heuvels zakt. Ik rijd, met dat gevoel dat ik niet goed kan benoemen — vermoeidheid, voldoening, en iets bitters daartussenin. Het is lastig in woorden te bevatten. Dit zou wel eens onze laatste keer samen kunnen zijn geweest.

Vier barbelen. Geen grote, maar wel de mooiste van het jaar. Want wat maakt een vis groot? Niet zijn lengte, maar het moment waarin je hem vangt. De mensen die erbij zijn. De herinnering die blijft hangen als de lijnen allang zijn opgedraaid. Ik kijk even opzij naar mijn vader. Hij glimlacht, klein maar echt…… terwijl hij geniet van zijn favoriete Conny Francis die vanuit mijn digitale jukebox klinkt.

De rivier is ver weg, maar haar stem ruist nog steeds ergens in mij. Melancholie……………

Tot de volgende keer,

 

Leon Haenen

ANDEREN LAZEN OOK