image description

De haken en ogen van een vistrip: Vertikaal vissen ( deel 4 )

Tekst en fotografie: Geert Luinge

Hallo vismaat.

Vandaag zullen we de technische kant van het vertikaalvissen eens doornemen, want er zijn een paar details die in de praktijk nogal belangrijk blijken te zijn.  

Ik ga je niet lastigvallen met merknamen of andere reklame, want dat moet je helemaal zelf beslissen, maar ik kan je wel wat ervaringen meegeven die ik zelf in de afgelopen 50 jaar opdeed, want sommige gebeurtenissen en vangsten waren zo byzonder en verbazend, dat ze het verdienen om naverteld te worden.

Maar voordat we aan de rare gevallen toekomen zullen we eerst de normale situatie moeten bekijken... want daar kan al een heleboel fout gaan. In de vorige afleveringen hebben we uitgebreid het trailer-gebeuren en het gehannes met de boot bekeken, maar nu zitten we eindelijk in de boot en we laten een vertikaal kunstaasje zakken. Een shad, een jig, een twister, een dropshot shadje of een creature-bait of wat-dan-ook, waarmee we een snoekbaars of snoek of baars of wat-dan-ook willen vangen (over de bijvangsten hebben we het later).

We vissen met een lichte gevoelige vertikaalstok van ongeveer 2 meter lang, met een licht molentje (of reeltje) met 10 honderdste gevlochten lijn, een voorslag van fluorocarbon (of staaldraad) en een (kleine sterke) speld met een kunstaasje. Dat klinkt nogal simpel, maar we zullen nu even inzoomen op de details, door middel van een paar korte stellingen. We gaan nu even wèl kort door de bocht, want dat geeft waarschijnlijk een betere samenvatting van de feiten... en de keuzes die je steeds zult moeten maken.

Hoe korter en strakker een vertikaalhengel... hoe beter je een aanbeet kunt voelen... maar hoe minder speling je hebt tijdens het drillen van een vis. Hoe strakker de hengel, hoe minder demping en hoe meer kans op lijnbreuk en losschieten van de haak.  Hoe slapper/zachter de hengel, hoe minder de aanbeet kunt voelen, dus hoe later je zult reageren.  Hoe slapper/zachter de hengel, hoe meer hij zal doorbuigen tijdens het aanslaan, dus hoe slechter de haak gezet kan worden. Ergo: beter een korte strakke stok dan een lange slappe dweil. Hieronder zie je een gozer die er tijdens de dril van een knappe snoekbaars achter kwam dat zo'n extreem lange ronde buigende hoepelhengel eigenlijk verdomd onhandig is.  Een paar tellen later raakte zijn onderlijn verstrikt in de buitenboordmotor en... zucht... alleskwijt.

Hoe langer de hengel, hoe groter de hefboom, dus hoe eerder je vermoeid raakt in je arm en schouder door het urenlang op-en-neer bewegen van de hengel. 

Hoe zwaarder het gewicht van de hengel plus molen, hoe eerder je moe wordt en hoe minder je voelt.  

Hoe duidelijker de hengeltop zichtbaar is, hoe makkelijker je een aanbeet kunt zien (witte Tipex werkt prima).  

Hoe strakker de slip van de molen staat, hoe meer kans op lijnbreuk. 

Hoe losser de slip staat, hoe minder kans op inhaken en hoe langer duurt de dril. 

Hoe krijsender het geluid van een slip, hoe beter je kunt horen dat de vis ervandoor gaat, dus hoe enthousiaster je wordt tijdens de dril  en hoe meer je vismaat kan meegenieten van het spektakel.  

Het gieren van een slip is een van de mooiste geluiden die je als visser kunt horen.  

Als jouw vismaat een knappe vis staat te drillen... dan kun jij zijn hengel niet voelen bonken, maar wel zijn slip horen gieren en dat is goud waard. Ik zeg: wèg met alle molens en reels waarvan de slip niet duidelijk hoorbaar is ! 

Nog een paar kort-door-de-bocht stellingen: 

Hoe dunner de lijn, hoe minder weerstand in het water.  

Hoe minder de breeksterkte van de lijn, hoe groter de kans op verspelen. 

Hoe groter de spoel van de molen, hoe meer lijn per omwenteling, dus hoe minder kinken en hoe hoger de inhaalsnelheid.  

Hoe meer aanbeten op een staaldraadje, hoe meer kans op een gekinkte onderlijn, dus hoe minder goede aktie van het kunstaas. 

Hoe langer de voorslag, hoe minder zichtbaar voor de vis.  

Hoe minder zichtbaarheid van de lijn, hoe minder kans op argwaan bij de vis.

Hoe verder een stinger-dregje aan de achterkant van het kunstaas zit, hoe meer kans op inhaken, maar... hoe minder de natuurlijke aktie van dat kunstaas, dus hoe minder aanbeten. Hoe groter de kans op een snoek, hoe dikker onze fluorocardon voorslag (in snoekwater minstens 60 honderdste, in snoekbaarswater minstens 35 honderdste) en hoe mooier de vangsten. 

Hoe meer er op een bepaald water gevist wordt, hoe groter de kans dat een vis al eens gevangen is. Dus hoe meer vissers... hoe moeilijker het wordt om uberhaupt vis te vangen. Dit lijkt een open deur, maar het is een belangrijke reden om ervoor te zorgen dat ons kunstaas er zo natuurgetrouw mogelijk uitziet, zodat zelfs een argwanende vis het verschil niet meer kan zien tussen de echte prooivissen die hij dagelijks eet en dat namaak-ding dat opeens voor zijn neus langs komt zwemmen. Hoe groter het verschil tussen echt en nep, hoe groter de kans dat hij achterdochtig wordt en hoe kleiner de kans dat hij het pakt.

Dat zijn dus allerlei faktoren en variabelen waarmee je rekening moet houden. Wat de juiste afweging is ? Ik durf het niet met zekerheid te zeggen. Het blijft steeds een kwestie van de plussen en de minnen tegen elkaar afwegen... en dan ter plekke de meest logische konklusie trekken. Maar... aangezien ik vaak twijfel of ik mijn kunstaas wel op de juiste manier (de meest verleidelijke manier) boven de bodem presenteer... kijk ik tijdens het vissen altijd om me heen, om te zien hoe andere vissers hun hengel met kunstaas laten bewegen. Je hebt grofweg 3 verschillende soorten 'vertikalers'. 

Je hebt de 'wilde pompers' die met harde rukken hun hengel op-en-neer bewegen (dat zie je vaak bij beginners). Ze geven erg harde snokken en laten het kunstaas onderwater wilde caperiolen maken en...ze laten hun kunstaas vrijwel nooit stilhangen. Dit is volgens mij de minst succesvolle techniek, want ik ben meerdere malen verslagen door een dooie hengel. Ik bedoel: ik heb meegemaakt dat een tweede hengel, die in een vaste hengelsteun passief meewiegde met de boot méér aanbeten opleverde dan mijn aktief geviste hengel. Dus je kunt ook te veel bewegen. Gewoon stilhouden is vaak al goed genoeg. 

Dan heb je de 'hoogvliegers' die hun kunstaas (te) hoog boven de bodem laten zwemmen, doordat ze niet scherp genoeg opletten en niet vaak genoeg controleren of de lijn wel slapvalt doordat het lood de bodem raakt. Ze vangen meestal minder dan de rest, omdat ze een groot deel van de tijd buiten de strike-zone van de vis blijven. Hoe sneller de boot beweegt (door de wind of de electromotor) en hoe dieper de stek is... en hoe lichter het loodkopje ..hoe meer hoogvliegers je zult tegenkomen en hoe minder snoekbaarzen er meestal gevangen worden. Ja, het regelmatig controleren (elke 10 seconden) of je kunstaas de bodem raakt is super belangrijk...voor de snoekbaars. Als je hoger boven de bodem vist zal er eerder een vette baars op klappen. 

En dan heb je nog de derde groep vertikalers, de 'bodemschrapers' die voortdurend kontakt houden met de bodem. Hun kunstaas zwemt vlak boven de bodem... ter hoogte van de snoekbaarzen... dus zij vangen meestal meer dan de rest. Maar... ze zitten ook veel vaker vast aan de bodem. Aan een mosselbank, een steen,  een tak, een plank, een stuk touw, een jute zak, een ouwe schoen of wat-dan-ook. Wat dat betreft is vismaat Arie een eersteklas bodemschraper. 

Die heeft al honderden mooie snoekbaarzen gevangen (en teruggezet), maar... ook heel veel boomtakken, wortelstronken, mosselkluiten, schepnetten, onderlijnen en andere rotzooi van de bodem omhoog gehaald. Zijn mooiste 'vangsten' op dat gebied waren een dure zonnebril, een nog werkende zaklamp, een fototas met camera , een bikini-slipje (welk verhaal zit daar achter... ?!) en je gelooft het niet, maar midden op het A'dam Rijnkanaal... haalt hij een komplete video-camera boven water, met de oplader er nog aan. Enfin... de konklusie mag duidelijk zijn: De vertikalers die het scherpst boven de bodem vissen vangen meestal meer snoekbaarzen, maar ze halen ook veel rotzooi boven water en ze vragen vaak aan de schipper of hij een tikkie-terug kan, vanwege de zoveelste vastloper.  

Los van deze 3 hoofdgroepen is er tegenwoordig onder de molen-vissers nog een vierde subgroep, de 'pennengreepers'. Dit is een manier van hengel-vasthouden die voortkomt uit de behoefte om relaxed te zitten, minder last van een vermoeide arm of pijnlijke schouder te hebben en toch de hengeltop dicht bij het water te houden. Tijdens het wachten op een aanbeet is dit een prettige manier van vasthouden die je lang kunt volhouden. Maar... voor de krachtenverdeling tijdens de aanbeet en het aanslaan op een dikke vis is deze pennengreep absoluut minder geschikt, en tijdens de dril al helemaal niet. De voet van een molen is gemaakt om hem aan de hengel vast te maken, maar niet om de kracht van een doorbuigende hengel en een wegschietende vis te weerstaan. En al helemaal niet in een loodrechte hoek op de hengel.

Voor een goede krachtenverdeling in de hengel en het meeste gevoel tijdens een aanbeet kun je het beste gewoon de spinhengel tegen je onderarm houden, zodat je zelfs in je elleboog een duidelijke aanbeet kunt voelen van het achtereind van de hengel. Toegegeven... het is vermoeiender en lastiger (zeker vanuit een boot met een lage stoel of hoog gangboord) maar voor het zetten van de haak en het drillen van de vis is die pennengreep minder geschikt. Maar ja... soms hoeft er helemaal niet te worden aangeslagen, want dan heeft een snoekbaars dat shadje zó fanatiek gegrepen en is er zó hard overheen geklapt, dat het kompleet in zijn gapende muil is verdwenen. 

Bij de snoekbaars hierboven hoort nog een verhaaltje dat je misschien wel herkent. Dat ging namelijk zo: wij dobberen nietsvermoedend op het water, we laten de boot met de electromotor tergend langzaam langs een rietkraag schuiven... we zijn geconcertreerd aan het vertikalen en verwachten elk moment een aanbeet... Het is rustig op het water en alleen in de verte hoor je wat vogels fluiten, maar verder is het stil. 

Dan opeens hoor je een electronische Piep.  ... Hè ? Wat is dat nou ? Je kijkt op je smartphone of er misschien een bericht is binnengekomen, maar nee... Raar. Kort daarna zie je je vismaat aanslaan op een knappe vis ... die hangt... en hij staat te drillen, maar dan opeens hoor je weer een paar piepjes en daarna een héééleboel piepjes. En dan zie je tussen het riet een gecamoufleerde tent staan... met twee hele boze karpervissers... want jouw snoekbaars zwemt verdomme door hun piep-tronic karperlijnen heen ! Snotverdorie. Die zagen we even niet aankomen. Het was een aardig breiwerkje en het duurde wel even voordat alle snoekbaars- en karper onderlijnen weer uit de knoop waren, maar gelukkig konden deze karpermannen er uiteindelijk wel om lachen, omdat we nu 'met z'n allen' toch maar even een fraaie snoekbaars hadden gevangen.  

Daarmee sluiten we weer een mooie vertikaal-dag af en keren tevreden huiswaarts. Wat hebben we toch een heerlijke hobby. Als het kan... morgen weer. Je krijgt de groeten van Stizostedion Lucioperca Pescatoris Angulus Verticalis en de volgende keer zullen we verder inzoomen op de details van het kunstaas, maar voor nu is het mooi geweest. 

Je kunt de vorige afleveringen van deze praktijk-serie over vistrips naar Noorwegen, Denemarken, Ierland, Wales, Schotland, Normandië, Bretagne en de Middellandse Zee nog eens teruglezen en de foto's bekijken via deze link 

Vissersgroeten van  Geert Luinge.  Email : g.luinge2@upcmail.nl