Pieken en dalen

Pieken en dalen

Door Constand van Schelven

”Vroeger werd er véél meer vis gevangen!” Hoe vaak hoor je vooral de wat oudere sportvissers die verzuchting niet slaken… Maar is dat wat pessimistische idee wel terecht? Constand van Schelven dook in zijn gedurende enkele decennia bijgehouden vangstlogboeken en schetst in de zomeruitgave van Zeehengelsport een heel wat realistischer beeld. Ook in het verleden waren de vangsten niet altijd top en met name de laatste twee jaar hebben we eigenlijk niets te klagen!

Ook als zeevisser weet je het: je kunt met nóg zo’n hoge verwachtingen naar je visstek vertrekken -  het kan daar meezitten, maar net zo makkelijk blijf je ook maar zonder één aanbeet. Goede en slechte vangsten; de rode draad die alle jaren weet te verbinden! Eind vorig jaar wilde ik op een stralende middag nog enkele uurtjes gaan vissen. Het was mooi weer en ik had nog wat aas over van de vorige visdag. De vraag die me het meeste bezig hield was: Naar welke stek ga ik toe?


In zijn logboek noteert Constand ook de gemiddelde lengte van de diverse gevangen vissoorten.

De  meest recente vangstberichten op de diverse sites gaven aan dat er hier en daar wat wijting werd gevangen, maar ook schar. Verse schar is een overheerlijke consumptievis en in gedachten zocht ik naar een makkelijk bereikbare stek waar ik wellicht wat van die platvisjes zou kunnen vangen. Op de fora had ik tevens gelezen dat de bootjes op de Roompot voor de Stormvloedkering van de Oosterschelde leuk schar hadden gevangen.

Het was dus logisch die Scheldemonding op te zoeken en mijn stekkeuze viel daarmee op de Neeltje Jans. Het was al wel dik een jaar geleden dat ik hier was geweest. Bij  aankomst op de stek was het er verdacht stil. Geen bootjes onder de kant, geen hengelaars op de dijk, niemand te bekennen. Als dit de voortekenen waren, kon ik misschien alsnog beter een andere plaats opzoeken. Ik was er nu echter toch en kon het dus net zo goed toch maar proberen…

Onvoorspelbaar
Het eerste uur was weinig hoopgevend. Geen enkel visje meldde zich en ik kreeg zelfs geen enkele beet. Ik viste met de bekende paternoster, met drie bezemafhouders en aan mijn haaklijntjes een haakje no. 2 of 4 met daarop een zeepier of een kweekzager geschoven. Dat eerste uur was het dus helemaal niets, maar daarna kwam plots de verandering. Het was laag water geweest.

De vloed kwam erin en de vis werd plots actief. Een uurtje later had ik zomaar uit het niets 15 scharren en drie wijtingen verzameld. Toen viel de duisternis in en was mijn aasvoorraad bovendien op. Maar ik had natuurlijk niet te klagen; dit was dus weer eens zo’n onverwachte meevaller, zo’n ervaring waarvoor je het toch eigenlijk allemaal doet! Drie dagen later sta ik met een visvriend op dezelfde plaats op de Neeltje Jans.


De avond valt…

Eigenlijk had deze dag een ‘bootvistocht onder de kust’ op het programma gestaan, maar in verband met een waarschuwing voor windkracht 6 werd deze boottrip afgelast. Geen nood; de wind bleef weg en het was prima weer. We hadden volop aas en natuurlijk ook een prima alternatief. Nog maar drie dagen terug, immers… Het is drie uur voor laag water, zodat we met afgaand tij van start gaan. Ieder vissen we met twee hengels. Eerst een hengel gereed maken, inwerpen en dan de tweede hengel beazen.

Wanneer ik echter nog met die tweede hengel bezig ben, zie ik al een aanbeet op de eerste. Dat wordt werken geblazen, want ik draai direct al de eerste schar binnen. En ze blijven komen; met één of twee, en zelfs wel eens drie te gelijk en zo tussendoor een wijting als welkome afwisseling. Hoewel we zijn voorzien van licht, besluiten we bij het vallen van de duisternis te stoppen. Zelfs heb ik dan 38 scharren en zeven rondvissen gevangen en bij mijn vismaat staat de teller zelf nog iets hoger. Het is mooi geweest, we hebben geen zin om in de duisternis verder te gaan.

Een topdag! Ruim 10 dagen later sta ik weer op dezelfde plaats te vissen en met hetzelfde tij. Deze keer bestaat de vangst uit één vrijwel doorzichtig scharretje en een zeedonderpad. Het kan verkeren. Zo is vissen; altijd anders en nooit te voorspellen…

Noteren van vangstgegevens
Ooit heb ik er een gewoonte van gemaakt al mijn vangsten te noteren. Ik schrijf de datum op en de stek en als ik heb gevangen het aantal vissen, de vissoorten en het formaat. In het verleden hield ik mijn notities beperkt en werden alleen flinke of  bijzondere vangsten genoteerd. Later heb ik mijn notities verder uitgebreid en zo een ware schat aan gegevens verzameld.

Het is beslist nuttig om die gegevens zo nu en dan eens in te zien. Weliswaar is ieder jaar in de regel anders, maar de vangstgegevens van voorgaande jaren geven beslist toch een leidraad voor wat je in een bepaalde periode op een bepaalde plaats aan soorten vis zou mogen verwachten. Dat gegevens uit het verleden echter niet altijd ook gelden voor het heden, heb ik echter pas nog weer mogen ondervinden.

Bij het bijwerken van mijn logboeken kwam ik tot de conclusie dat ik dit jaar in twee keer vissen meer wijting (99 stuks) heb gevangen dan in twaalf  keer vissen het vorig jaar (78 stuks) en dan reken ik alleen nog de twaalf keer vissen dat ik daadwerkelijk ook wijting heb gevangen… Als je je vangsten noteert, staat alles zwart op wit. We hebben allemaal de neiging tot het spreken van Visserslatijn, maar op papier kunnen de vangsten niet groter worden dan ze in werkelijkheid waren en ook de slechte dagen worden dan niet vergeten.

Maar ook het omgekeerde geldt: als er over de vangsten van ‘vroeger’ wordt gesproken, wordt al gauw de indruk gewekt dat er toen véél meer werd gevangen. Uit mijn wedstrijdverslagen blijkt echter dat er in het verleden beslist toppers waren, maar ook de nodige diepe dalen met bijzonder slechte vangsten. Die wisselvalligheid is dus letterlijk van alle tijden!

Veranderingen
De pure sportvisserij op of aan zee is eigenlijk iets van na WO II. Voordien werd met een vaste hengel op geep gevist of met een tros pieren op paling. En dat deed je niet zozeer voor de leut (al was het beslist een leuke bezigheid), maar puur voor de pan! De komst van de eerste werpmolens en primitieve werphengels waren de aanzet tot de zeehengelsport zoals we die nu kennen. Mijn eerste werpmolen kocht ik voor ruim tien gulden in een ijzerwinkel.


De Deltawerken heben de zeehengelsport in het zeeuwse een enorme impuls gegeven.

Een hengelsportspeciaalzaak was in Zeeland nog niet aanwezig. Je viste met een geknoopte onderlijn met daarin drie lussen met een tinnen bothaak en een loodje van 30 tot 50 gram en zat veelal moederziel alleen aan de dijk of het strand. In de jaren vijftig kwam er met het toenemen van de conjunctuur ook meer vrije tijd en daarmee meer belangstelling voor het zeevissen als vrijetijdsbesteding. Niet elke gevangen vis hoefde beslist meer mee ter aanvulling van de pot.

De jaren na de watersnoodramp van 1953 hebben een geweldige impuls aan de zeehengelsport gegeven. In de stroomgaten van de doorgebroken dijken op Schouwen-Duiveland (Ouwerkerk en Serooskerke) bleef na het herstel van de dijken verschrikkelijk veel vis achter. Velen die nog nooit een hengel hadden vastgehouden, gingen toen vissen. En iedereen ving vis. In de kreken van Ouwerkerk en Serooskerke werd volop bot, schol en paling gevangen.

Deze stilstaande wateren hadden echter geen natuurlijke aanwas en er werd alleen maar vis weggevangen, zonder dat er jonge vis voor terug kwam. De grote vangsten in deze gebieden liepen daardoor ten einde, maar door de Deltawerken  kwam er een vervolg. De aanleg van de Veersegatdam zorgde na het tot stand komen van deze dam voor flinke visvangsten  op het Veerse Meer. Daarna volgde de aanleg van de Grevelingendam en de Brouwersdam en kwam het Grevelingenmeer zoals we dat nu kennen tot stand.

Op dat Grevelingenmeer had zich een enorme scholstand ontwikkeld. De vangsten van die platvis waren toen zo massaal, dat sportvissers van heinde en verre naar dit water kwamen, waaronder heel veel zuiderburen. De vraag naar bootplaatsen was zodanig groot dat er een ware Armada aan charterschepen ontstond. Na een aantal vette jaren liepen de vangsten geleidelijk aan terug en men begon te klagen. Het uitzetten van honderden kilo’s jonge schol liep op een fiasco uit.

Voor de hengelsport was het Grevelingenmeer minder aantrekkelijk geworden. Voor altijd, zo leek het! Maar zie: uiteindelijk keerde ook hier alles weer ten goede, waarbij de doorlaatsluis in de Brouwersdam een positieve rol vervulde. Vooral nu die sluis het hele jaar openstaat, trekken er voortdurend grote scholen jonge vis binnen. In hoofdzaak wijtinkjes en steenbolkje, maar ook veel platvis.

Die vis treft in het Grevelingenmeer een rijke voedselbron, die goed is voor een redelijke visstand in het gebied tussen den Osse en de Brouwersdam. Momenteel zwemmen er daar zelfs veel jonge gulletjes rond van ± 25 cm. Het is te hopen dat deze gulletjes een interessante lengte zullen kunnen bereiken, voordat ze weer massaal worden weggevangen.

Andere vissoorten
In de loop van zo’n halve eeuw is er ook het een en ander veranderd op het gebied van de vissoorten die in de Zeeuwse Delta voorkomen. Toen de Zeeuwse stromen nog in een volledig open verbinding met de Noordzee stonden, werd er bijvoorbeeld veel rog gevangen. Stekelrog, pijlstaartrog en zelfs ook vleet. Roggen komen in onze kustwateren tegenwoordig maar weinig meer voor. Deze kraakbeenvis zorgt maar voor een beperkt aantal nakomelingen (10 à 20 eieren per vrouwtje) en daarom is deze vissoort extra kwetsbaar.

Vijftig  jaar geleden werd op de vismijn iedere dag rog aangevoerd en mijn grootvader at tachtig jaar geleden zelfs iedere week een keer rog. Nu zie ik zelden of nooit meer rog te koop in de viswinkel en ook op de visafslagen kom je ze zelden tegen. Alleen de Oosterschelde kent nog een (beperkte) stand aan pijlstaartroggen en ieder jaar worden er enkele tientallen van die prachtige vissen door sportvissers gevangen en gelukkig meestal ook weer teruggezet.


Ooit waren de roggen in de zeeuwse wateren zeer algemeen.

Vreemd genoeg geldt voor de aanwezigheid van ‘haaien’ eigenlijk het tegenovergestelde. Met name de gevlekte gladde haai en de gewone gladde haai of toonhaai zijn in kustwateren in opkomst en worden steeds vaker gevangen. De laatste tijd zie je ook steeds vaker hondshaaitjes aan de hengel worden gevangen. Een ander voorbeeld van een ‘nieuwe’ vissoort is natuurlijk de zeebaars. Al is dat ‘nieuw’ een relatief begrip, want in de vijftiger jaren werd er in de Zeeuwse wateren al zeebaars gevangen.

Dat waren er echter zeker niet zoveel als tegenwoordig en dat er zeebaars werd gevangen, was elders in het land eigenlijk totaal onbekend. Na een publicatie over de hengelvangst van zeebaars, kreeg ik ooit dan ook commentaar van de bekende publicist Frans Domhof uit Groningen. Zijn stellige mening was dat ik de sportvissers valselijk had voorgelicht en dat men voor het vangen van zeebaars niet aan de Nederlandse kust moet zijn, maar in Ierland. Nu vangt men zelfs op de Waddeneilanden al volop baars.

In 1975 ving ik vanaf een boot, voor de kust van Walcheren een zeekarper (Latijn: Spondyliosoma cantharus). Deze vis kwam toen op de Nederlandse recordlijst van de NCRZ terecht. Een bekende hengelsportjournalist vond mijn vangst indertijd volstrekt ongeloofwaardig. Inmiddels is dat record al een paar keer verbeterd en tijdens een dagje wrakvissen met ms. Neeltje Jans werden er op één dag zelfs een keer bijna honderd zeekarpers gevangen. 

Als ik zo in mijn logboeken kijk, blijkt daaruit dat de platvissen bot, schar, schol en tong zich eigenlijk in de loop der jaren goed weten te handhaven. Gedurende een periode worden er van een bepaalde platvissoort veel gevangen en dan weer minder. Die vangsten volgen over de tijd gezien domweg de bekende golfbeweging, met pieken en met dalen. En datzelfde geldt voor de rondvissen wijting, steenbolk en gul. Eén vissoort krijgt het echter duidelijk steeds moeilijker en dat is de paling.

Mijn palingvangsten zijn ieder jaar verder afgenomen. In 2009 heb ik er uiteindelijk slechts drie gevangen en dat was dan ook nog eens in het binnenwater. Een andere vis die in het verleden veel aan de voet van de dijk werd gevangen, was de puitaal.  Die puitaal is er nog steeds, maar in steeds mindere mate en ook alleen in dieper water. Waarschijnlijk heeft dit met de helderheid van het water te maken.

De conclusie: sommige vissoorten verdwijnen in de loop der jaren, maar veelal komen daar dan weer andere soorten voor terug. 

Veranderingen van de kuststrook
De Deltawerken hadden en hebben nog steeds een grote invloed op de visserij in de Voordelta. Door de afsluiting van het Brouwershavense Gat en het Haringvliet, is het stroombeeld totaal veranderd. Mede door de aanleg van de Eerste Maasvlakte zijn de vangsten langs de Zuid Hollandse eilanden, de Brouwersdam en het strand van Renesse flink teruggelopen.

De eertijds befaamde botvangsten aan de Brouwersdam zijn de laatste 10 jaar geminimaliseerd. De vloed- en ebstroom van de Springer trekt niet meer langs het strand van Ouddorp en hetzelfde geldt voor het strand van Renesse, nu de invloed van het Brouwershavense Gat is verdwenen. De geulen voor de stranden verzanden en de stranden worden steeds breder. Aan het strand van Westen Schouwen daarentegen, is de invloed van de eb- en vloedstroom van de Oosterschelde gelukkig nog steeds te merken en de visvangsten zijn daar dan ook beter dan in de noordelijk gelegen gebieden.


Vooral de botvangsten blijken in de loop der tijd uiterst grillig. De laatse jaren leek deze platvis vrijwel uit de zeeuwse Delta verdwenen, maar recent worden ze her en der weer in toenemende mate gevangen. Foto: Luc Mom.

Hoe verder je zuidwaarts gaat, richting de Walcherse kust en Zeeuws-Vlaanderen, hoe beter het eigenlijk wordt. De geulen lopen daar nog dicht langs het strand. Van de nieuwe Maasvlakte wordt een toplocatie voor de hengelaars verwacht. Het is alleen de vraag of er voldoende mogelijkheden zullen worden gecreëerd om er ook daadwerkelijk te vissen en of er niet een hele kuststrook gaat worden afgesloten als ‘haventerrein’. Voor de duiksport worden wat dat betreft meer voorzieningen getroffen dan voor de zeehengelaars… Bovendien is de vraag wat voor een invloed al die grootschalige werkzaamheden aan de Tweede Maasvlakte gaat hebben op het stroomregime in ons kustwater.

Dat die invloed hoogstwaarschijnlijk niet alleen lokaal merkbaar zal zijn, hebben alle Deltawerken eerder al bewezen. Desondanks kunnen we met z’n allen best optimistisch zijn. Het is écht niet zo dat er 20-30 jaar geleden zoveel meer vis werd gevangen dan tegenwoordig. De aantekeningen in mijn logboeken laten dat onomstotelijk zien. En er zijn beslist ook voldoende prachtige visstekken over, waar op gezette tijden goed vis is te vangen.

Constand van Schelven.

Bovenstaande bijdrage is één van de weer zeer lezenswaardige artikelen die zint terug te vinden in het medio deze maand verschijnende Zeehengelsport no. 5/2010.

klik om naar hengelsporthuis.com te gaan

Voor meer informatie over o.a. een zeer aantrekkelijke abonnementsaanbieding op dit enige specialistische zoute magazine van Nederland en België, zie www.hengelsporthuis.com

 

ANDEREN LAZEN OOK