Half omhoog of half omlaag? (deel 2)

klik om naar de website te gaan

Nog even en dan mogen de lezende zeevissers zich alweer verheugen op de tweede Zeehengelsport van dit jaar. Dit specialistische magazine staat opnieuw boordevol interessante artikelen voor de moderne sportvisser op zee.

Eén bijdrage handelt over het gebruik van meerkleurige gevlochten lijnen. Is deze noviteit een loze trend óf biedt het een meerwaarde aan je visserij? Het antwoord  wordt gegeven door Dave Lewis, voor de bezoekers van Total Fishing hebben we dit boeiende artikel als preview. 

Eerder verschenen: deel 1

Half omhoog of half omlaag? (deel 2)

Door: Dave Lewis

Visrijke zone
Laat ons een eindje naar het noorden trekken – een ferm eindje, wel te verstaan: boven de Noordpoolcirkel, aan de noordkust van Noorwegen. Noordelijker kan haast niet, dus. Zoals iedereen die ons magazine leest inmiddels weet, kan het vissen in dat gebied onwaarschijnlijk goed zijn. Nochtans is het daar ook weer geen kinderspel. Soms vriezen je handen er zowat af, andere keren staat er zoveel wind dat je het fjord niet uitkomt – om van zeeziekte nog maar te zwijgen.


Extreem koud en diep!

Tegen al deze euvelen vermag een bontgekleurde lijn natuurlijk volstrekt niets, maar in de strijd met één van de andere problemen waarmee Noorwegengangers te maken krijgen, kan zo’n lijn wél een machtig wapen zijn… Ik leg het even uit. In het hoge Noorden vis je vaak gruwelijk diep. Stekken waar een paar honderd meter water staat, worden er ondiep genoemd.

Want soms ben je boven water bezig waar het twee of zelfs drie keer zo diep is! In zulke omstandigheden vissen is fysiek bijzonder zwaar, zeker als je dan ook nog eens met pilkers bezig bent. Je moet die dingen immers voortdurend op en neer laten dansen, en neem van mij aan dat zelfs het vissen met een middelgrote pilker na een paar uurtjes op gewichtheffen zal beginnen lijken!

Gelukkig zitten de Scandinavische vissen lang niet altijd tegen de bodem, in tegendeel zelfs: ze zwemmen bij voorkeur ergens in midwater. Ik heb het meegemaakt dat ik de ene na de andere vis ving op zo’n 30 meter onder de boot, op stekken waar het meer dan 100 meter diep was…


Soms zwemt de vis op grote diepte ver van de bodem.

De andere opstappers hadden het trucje niet door en moesten zich tevreden stellen met een handvol schelvissen en lommen die toch op de bodem rondscharrelden… Daarin verschillen de Noorse kabeljauwen en koolvissen van hun zuidelijker zwemmende familieleden, die eigenlijk veeleer zelden zo ver boven de bodem op jacht gaan. De verklaring voor dit gedrag is eenvoudig: de Noorse rovers proppen zich vol met haringen en kleine koolvisjes, en die zwemmen nu eenmaal graag hoog.

Om hier goed op te kunnen inspelen -je voelde me al aankomen- heb je een meerkleurige hoofdlijn nodig.  Stel je eens de volgende situatie voor: er staat 100 meter water onder de boot en we hebben vastgesteld dat de vissen op een bepaalde diepte halverwege het actiefst zijn – laat ons zeggen: tussen de 40 en de 45 meter van de oppervlakte.

Om zo efficiënt mogelijk te vissen, moet je ervoor zorgen dat je pilker zo lang mogelijk in deze visrijke zone ronddanst. Omdat pilkers vrijwel altijd meer vis verleiden als ze al tikkend naar beneden dwarrelen dan wanneer je ze naar omhoog binnenvist, komt het erop aan dat je met jiggen begint zodra je kunstaas zo’n 35 meter diep hangt, en daarmee ophoudt zodra je op pakweg 50 meter bent aangekomen.

Dieper of ondieper vissen levert immers toch slechts een schijntje op van wat je op de hotspot haakt. Zonder kleurcodes op je hoofdlijn wordt dit hele gebeuren een echt gokspelletje. Je begint te jiggen wanneer je vermoedt dat je in de goede waterlaag bent aanbeland, en al jiggend geef je lijn bij, tot je – tenzij je een vis haakt, natuurlijk – de bodem hebt bereikt, waarna je weer opdraait en helemaal opnieuw begint.


Zonder de juiste diepte te kennen,is pilkeren niet meer dan een gok!

Met een meerkleurige hoofdlijn heb je de touwtjes veel beter in handen. Ten eerste hang je niet af van je vermoeden dat je op de juiste diepte bent aanbeland en dus moet beginnen tikken, want je weet precies waar je bent. Op dezelfde manier weet je ook wanneer je buiten de goede diepte bent gesukkeld, zodat je als de wiedeweerga kunt opdraaien om de manoeuvre opnieuw uit te voeren.

Gaat je lijn nog min of meer loodrecht naar beneden, dan draai je op tot op 35 meter, heb je door de stroming of snelheid van de drift te veel lijn uitstaan, draai dan op tot tegen de boot. Je winst is overduidelijk: ten eerste bevindt je pilker zich veel en veel langer in de meest productieve zone, en ten tweede is je visserij minder lastig geworden, omdat je het hele eind van de bodem tot aan de oppervlakte nooit meer dient op te winden…

Dat laatste voordeel is trouwens nogal relatief, want gezien je nu ongetwijfeld veel meer vissen zult moeten uitdrillen, heb je het risico op een tenniselleboog in feite toch nog aanzienlijk verhoogd!

Wiskunde
Misschien ruikt dit alles voor sommigen onder jullie te veel naar hogere wiskunde. “De hele tijd staan uitrekenen op welke diepte ik vis, en dat dan nog onthouden ook? Neen, dank je wel – ik ben op vakantie!” Ik kan jullie echter geruststellen: in de praktijk is het zeker niet nodig om voortdurend en tot op de meter nauwkeurig te berekenen hoeveel lijn je hebt uitstaan. Eigenlijk moet je maar één ding doen: een blik op je spoel werpen op het ogenblik dat je een vis vastslaat.

Zie je bijvoorbeeld dat je de groene sector van de lijn net uit de hengeltop hebt zitten? Dan weet je genoeg: na het onthaken van je vis laat je je reel in de vrijloop tot net voor de groene sector – aan het einde van de oranje zone, bijvoorbeeld. Vervolgens vis je de pilker achtereenvolgens door de groene en de roze sector, en als resultaat uitblijft, draai je weer binnen tot de groene lijn weer helemaal op de reel zit. Niets geen getallen, niets uit te rekenen: een kleurtje onthouden, dat is alles wat je moet doen.


Kabeljauw en koolvis kunnen op verschillende dieptes actief zijn.

Verval echter ook niet in een te eenzijdige visstijl: het is best mogelijk dat de school azende vissen na een poosje hoger of lager gaat zwemmen, en als je verkast is de kans zeer reëel dat je ze op een andere waterdiepte moet belagen. Dwing jezelf er dan ook toe om af en toe wat dieper of juist ondieper te jiggen, en kijk ook heel goed rond aan boord om te zien of een van de anderen wellicht meer vangt dan jij. Anderzijds moet ik zeggen dat ik al heel wat dagen heb mogen meemaken waar alle vissen van Noorwegen op dezelfde hoogte bleken te hangen…

‘Ja maar, kan ik dan geen voorslag in nylon meer gebruiken! En wat gebeurt er als ik een gedeelte van mijn gevlochten lijn verspeel? Is mijn aldus van lengte veranderde lijn dan nog wel bruikbaar als meetinstrument?’ Dit zijn twee hele goede vragen die nu mogelijk spontaan opborrelen. Op beide kan ik geruststellend antwoorden. Natuurlijk kun je ook met deze lijnen een voorslag in mono blijven gebruiken, en dat is zelfs zeer aan te bevelen want mono is aanzienlijk schuurbestendiger dan gevlochten lijn.


Hogere wiskunde:Visser + reel met meerkleurige lijn = vis.

Het is ook helemaal niet zoveel werk om de lengte van die voorslag op te meten en te verdisconteren bij je diepteberekening – als je die al wilt uitvoeren, natuurlijk. En ook als je een stuk van je gevlochten lijn zelf verspeelt, is er geen man overboord. De lijn is immers over haar gehele lengte gecodeerd met kleuren – zodat de rekensom mogelijk blijft! In het geval van de Power Pro Depth Hunter is het immers zo dat elke gekleurde sectie tien meter lang is en dat er alles bijeen zes verschillende kleuren zijn, die elkaar in dezelfde volgorde blijven afwisselen.

Veronderstel dus dat je ergens halverwege de oranje sectie breekt, dan kan je de andere helft wegknippen zodat je weer met een als nieuw meetinstrument aan de slag kunt. Als er dan bijvoorbeeld zes kleuren zijn voorbijgekomen terwijl je pilker naar beneden dwarrelde en je halfweg de oranje zone bent beginnen jiggen, dan weet je dat je op een diepte van 6 x 10 (de zes kleuren) + 5 (de helft van de oranje sector) + 2 (je nylon voorslag) = 65 meter bent gestart. Wie wat tellen niet erg vindt, kan de resterende helft ook gewoon laten hangen, en opmeten hoe lang die sectie nog is…

Het spreekt vanzelf dat er nog heel wat meer zinvolle toepassingen kunnen bestaan voor deze ‘nieuwe’ uitvinding. Ik pretendeer derhalve zeker niet dat met deze bijdrage waarin ik slechts twee vissituaties heb besproken, het laatste woord is gezegd! Ik hoop echter dat jullie deze lijnen een kans willen geven en kijk uit naar de toepassingsmogelijkheden die jullie zelf uitdokteren!

Dave Lewis

Bent u nieuwsgierig geworden naar de andere artikelen in Zeehengelsport? Uitgave nummer 2 van dit jaar valt zo rond 17 maart a.s. bij de abonnees in de bus en is vervolgens te koop in de kiosk, boekhandel of de hengelsportspeciaalzaak.

 Heeft u nog geen abonnement, kijk dan voor een zeer aantrekkelijke aanbieding op: www.hengelsporthuis.com

 Eerder verschenen: deel 1

 

ANDEREN LAZEN OOK