image description

SKARSVAG Up North ( deel 2 )

(On)dankbaar op de Noordkaap ( deel 2 )

Dag 1

We varen uit, we zijn er helemaal klaar voor. Heilbothengel met grote shad? Check! Lichtere spinhengel met werppilkertje voor aasvis en fjordpeuteren? Check! Montage voor het pielen op zeewolven tussen de rotsen? Check! Alleen voel ik me bepaald niet lekker – mijn maag is van streek en ik geloof dat ik wat koorts heb – en dat we in een soort kermisattractie terechtkomen zodra we de beschutting van het fjord verlaten, helpt niet bepaald.

We duiken de baai in links van ons fjord. Daar legt Joris de boot vakkundig zo dat we over een paar ondiepere bultjes driften. De drift gaat hard maar ik heb een driftzak meegenomen en daarmee lukt het wel.



Al gauw hebben we allebei een aantal vissen mogen vangen. Het zijn vrijwel uitsluitend lommen, en vooral Joris blijkt er extreem goed in te zijn. Ik besluit dan ook om hem de Lomofiel te noemen voor de rest van deze trip. Eigenlijk zijn lommen, Brosme brosme – in het Latijn – erg mooie dieren, met spectaculaire kleuren op hun flanken en scherpe tandjes, maar toch ken ik geen enkele visser die er heel blij van wordt. Deze kabeljauwachtige leeft op dieptes tussen de 20 en de 1000 meter en kan eigenlijk best groot worden, tot wel dertig kilogram/120 cm, naar verluidt.

Het verrast ons wat dat er zo weinig gulletjes of koolvisjes lijken te zitten. Ik las ooit een artikel over voedselvoorkeuren van heilbot, waarin gezegd werd dat heilbotten op verschillende locaties zich op andere prooidieren concentreren. Soms zijn dat koolvissen, soms snotdolven of schaaldieren – waarom dan niet lommen?

Heilbot is een roofvis als een andere en dus een opportunist. Hij zal dus datgene vreten wat hij met weinig inspanning kan vangen: de ‘plat du jour’ zeg maar. Joris monteert een lom op een takel en laat met een bonk lood tot op de bodem zakken. Vervolgens draait hij een paar meter op zodat hij zeker niet kan vastlopen en dan mag die hele handel meedriften, aan de bijhengel.

Een hele poos en een aantal vissen later knikt de bijhengel plots twee keer met zijn topje. Joris is er in een flits bij en neemt de hengel in zijn handen. Hij voelt iets knabbelen, maar al gauw houdt dat op. Kom terug, kom terug, zegt hij zacht, bezwerend, en dan gebeurt dat inderdaad. Knabbel knabbel, en dan wordt alles zwaarder en hij slaat vast op iets massiefs. Bodem? Nee, want ‘het’ begint lijn te nemen, niet gehaast maar met veel kracht. Dit moet wel een heilbot zijn!



En dan gebeurt datgene waarvan alle vissers ter wereld soms ’s nachts schreeuwend wakker worden: de hengel veert recht, de lijn is gebroken. Nadere inspectie toont dat de onderlijn – 1.2 mm dik nylon, nieuw en pas gemonteerd – net boven waar het aas hing door is gesneden. Geen rafeltjes, geen knikken – het stompje is kaarsrecht en glad.

Het gekke is dat we naar elkaar keken op precies hetzelfde moment en exact hetzelfde zeiden: haai? Dit soort breuken zijn inderdaad typisch voor de vissen die we in warme oceanen hebben gevangen, zoals wahoo, barracuda en inderdaad ook haaien.

Alleen: dat is onmogelijk, hier bij de Noordkaap. Hier zit maar 1 grote haaiensoort, de Groenlandse haai, en die komt slechts bij hoge uitzondering ondieper dan 200 meter. Kunnen heilbottanden een dikke onderlijn doorbijten? Dat zou me zeer verwonderen, ik heb het in ieder geval nog nooit meegemaakt. Was de onderlijn beschadigd geraakt door een rots tijdens de drift, of zat hij bij de eerste run ergens omheen? Dat valt nooit uit te sluiten, maar zo zag het er toch echt niet naar uit.

Misschien was er een probleem met de sleeve waarmee Joris zijn wartel had bevestigd, misschien zat daar een scherp randje aan of zo. We zullen het nooit weten, het enige wat ons rest van deze vis is een kort filmpje dat ik gemaakt heb van de laatste momenten van de dril. Ik moet toegeven dat ik 's avonds wat zit te kniezen. We hebben maar vier dagen, en de eerste is al naar de vaantjes door die rotwind – en de enige kans die we vandaag kregen bleek vervloekt…