Prooivisdans

Prooivisdans

Door Dietmar Isaiasch.

Rip-jigging, ook wel ‘rippen’ genoemd, is een succesvolle, zij het niet helemaal alledaagse manier van snoekbaarsvissen. Dietmar Isaiasch stelt deze methode voor de zomer en vroege herfst aan u voor

Bij elke manier van vissen waarbij een jigkop en plastic kunstaas wordt gebruikt, wordt bij een juiste presentatie een prooivis geïmiteerd, die zich op de een of andere manier onnatuurlijk gedraagt. Daarbij is het van belang of de imitatie slechts één, tien of honderd centimeter boven de bodem zijn kunsten vertoont. En dus bepalen ook de manier van bewegen en de daarmee verbonden afstand tussen de verschillende sprongen en tevens de snelheid waarmee het kunstaas naar de bodem valt, het verschil tussen vangen en niet vangen.


In de zomer blijkt ‘rippen’ erg goed te werken!

Tot voor kort geloofde ook ik nog dat je met slechts één goede techniek een plastic kunstaas optimaal en dus vangend kon presenteren. Wie het jiggen tot in de puntjes beheerst, vangt ook gegarandeerd vis, maar deze schijnbare zekerheid is de laatste jaren - zo kon ik op verschillende wateren en in verschillende perioden in het jaar vaststellen - aan sterke schommelingen onderhevig geweest. En dan vooral wat de vangst van grote snoekbaars betreft. Ik schreef de slechte vangsten in vooral de zomer en vroege herfst van juist grotere vis in eerste instantie toe aan het afnemen van het bestand.

Maar al vrij snel na de eerste nachtvorst kreeg ik dan telkens weer een ander beeld van het bestand. Waar ik mij enkele weken daarvoor nog gelukkig prees met de vangst van twee maatse snoekbaarzen, waren nu vangsten van 10 tot 15 stuks eerder regel dan uitzondering. En ook was er geregeld een grote snoekbaars bij. Conclusie: aan de het water en de vissen ligt het dus niet. Maar waaraan dan wel?

Met het vinden van de oplossing ben ik samen met mijn vrouw het vorige seizoen aardig druk geweest en gelet op de buitengewoon goede vangsten, kan ik stellen dat ik denk het probleem te hebben opgelost. Het probleem lag in de aaspresentatie. Snoekbaars vertoont gedurende het jaar verschillende manieren van aanbijten en is daardoor ook op een verschillende manier actief. Afhankelijk van de graad aan activiteit, die door de watertemperatuur wordt beïnvloed, en het nodig hebben van voedsel, kiest hij voor verschillende waterdiepten. Ter verduidelijking een overzicht.

In warme maanden, bij een watertemperatuur van 16 graden of meer (juni tot september/vaak ook maart en april bij warme winters) staan de grote snoekbaarzen ver boven de bodem en jagen bijna uitsluitend op half water. Waterlagen van twee tot vijf zijn geliefd. Vanaf oktober tot in februari worden de diepe waterlagen opgezocht. Zelden zijn de grote snoekbaarzen dan ondieper dan zeven meter aan te treffen en hun actieradius beperkt zich tot de bodem.

Dit laatste gedrag bracht ons op het idee. Logisch dat we in het koude jaargetijde goed vingen, want we presenteerden dan ons kunstaas met kleine sprongen over de bodem. Direct voor de bek van de snoekbaars. In de warme maanden doet de jig zijn werk echter te diep en ook te onopvallend. Want is de snoekbaars in de w meer dan 50 centimeter bij hem vandaan is aan te vallen, in de zomer heeft hij er geen enkele moeite mee om een sprint van twee meter of meer te ondernemen.

Met deze andere manier van jagen hebben we ons voordeel gedaan en onze manier van vissen daaraan aangepast. En met succes! Deze techniek heet ‘rippen’. Ze werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw door enkele Amerikaanse walleyevissers ontwikkeld en met succes toegepast. Maar deze techniek is mede door het op de markt komen van veel nieuw kunstaas en het toepassen van nieuwe technieken een beetje in vergetelheid geraakt.

Voordat ik op deze techniek dieper inga, nog een belangrijke aanwijzing. Wie succesvol wil rippen, moet proberen om zo snel mogelijk met het traditionele jiggen te beginnen om het dan precies omgekeerd te doen. Wie zo vist, zal in de zomer gegarandeerd meer en grotere vissen vangen.

Het rippen is een sterk veranderde vorm van jiggen of verticalen. Daarbij probeert men het kunstaas zo langzaam en - vanuit de boot - zo verticaal mogelijk te presenteren. Bij het rippen daarentegen wordt het kunstaas snel gepresenteerd, twee tor drie maal sneller dan gebruikelijk. En vanuit de boot zeker ook niet verticaal, maar diagonaal op vier tot zes bootlengtes achter de boot. Bij het jiggen en verticalen wordt het kunstaas zelden meer dan 50 centimeter boven de bodem gebracht, maar bij het rippen leert het kunstaas vliegen! Met krachtige sprongen, alsof een jerkbait door het water wordt gejaagd.

Volgens het leerboek moet een shad in regelmatige afstanden op de bodem rusten, daar zelfs enige seconden blijven, om vervolgens weer te worden opgetikt. Heel anders gaat het bij het rippen. Hier luidt constante beweging het motto en is ook bodemcontact niet gewenst. Het kunstaas moet nu zo lang mogelijk en vooral goed zichtbaar boven de bodem verder vliegen. Wie jigt of verticaalt, heeft geleerd zijn lijn in elke fase van de aaspresentatie strak te houden.

Bij het rippen is ook dat anders. Na het met een ruk omhoog brengen van het kunstaas met de hengeltop, waardoor het de noodzakelijke ‘Schwung’ krijgt, wordt het kunstaas niet gecontroleerd weer naar de bodem gebracht, maar laat men het plotseling vallen om het vlak voordat het de bodem raakt weer naar boven, naar half water te katapulteren. Het plotselinge afbreken van de rechtlijnige beweging naar boven, hetgeen is te vergelijken met het gedrag van een achtervolgde prooi of het ongecontroleerd bewegen van een zieke prooi, en de daarop volgende duik naar beneden hebben een onweerstaanbare werking op een achtervolgende roofvis. Sommigen zullen mij tot nu toe voor een groot deel gelijk geven en kunnen mijn relaas ook nog volgen, maar waarschijnlijk slechts tot de ongecontroleerde fase van het afzinken.

Hier zullen de meningen zeker uit elkaar gaan. Daarom zij hier nog kort gezegd waarom de riptechniek werkt. Het zeer opvallende zwemgedrag van een ‘geripte’ shad trekt bijzonder veel aandacht en vooral grote snoekbaars heeft een voorkeur voor prooien die abnormaal zwemmen. Zich dus duidelijk van de soortgenoten en hun directe omgeving onderscheiden. Zij kunnen direct reken op de aandacht van een grote snoekbaars en zullen bij een aanval het eerste slachtoffer zijn. Wat dit met de plotselinge en ongecontroleerde duikvlucht te maken heeft? Welnu, pas door deze aaspresentatie, waarbij het kunstaas zelf zijn weg naar de bodem vindt, vertoont het telkens een andere actie en slaat haken, net zoals een echte gewonde prooivis. Natuurlijker kan het dus bijna niet.

‘Ongecontroleerd’ rippen is evenwel slechts succesvol indien er aan vier vereisten wordt voldaan. 1. Men vist met een loodkop die niet te zwaar is, die dus niet als een baksteen zinkt, maar het kunstaas goed tot leven laat komen en door zijn geringe gewicht ook voor weinig weerstand zorgt en daardoor gemakkelijk naar binnen kan worden gezogen. 2. Een lange hengel van 2,70 - 3,00 meter is noodzakelijk om uit de boot goed te kunnen rippen, want alleen daarmee kan voldoende vrije lijn tijdens de afzinkfase worden gegeven. 3. Men beperkt zich tot waterdiepten van hoogstens vijf meter.

Diepere waterlagen hoeven door de gestegen watertemperatuur niet te worden opgezocht. Grote snoekbaarzen zijn individualisten en staan vaak ondieper dan men denkt! 4. Men vist juist dan, wanneer het water warmer wordt. Rippen wordt door de Amerikanen als dé zomermethode gezien en zelf moest ik constateren dat bij het stijgen van de watertemperaturen mijn vangsten verdubbelden.

Elke techniek leidt immers alleen dan tot succes, wanneer consequent met alle stappen rekening wordt gehouden en er volgens een bepaald schema wordt gewerkt. Een voorbeeld daarvan is het rippen vanuit de boot. Bij een langzame voortbeweging met de elektromotor wordt het kunstaas vier tot zes bootlengtes - hoe dieper, des te verder - achter de boot geworpen. En alleen hierna mag het kunstaas één keer de bodem raken.

De beugel wordt gesloten, de hengeltop wijst naar het water, de vaarsnelheid  wordt ongeveer 20% opgevoerd en er wordt nog drie tot vier rotordraaiingen lijn binnengehaald.  Dan rukt men zoals bij een aanslag krachtig de hengel naar voren tot een hengelstand van 10.00 uur, wacht een fractie van een seconde, trekt de hengel nog iets verder door, remt het kunstaas af, wacht even en laat dan de hengel naar de uitgangspositie ‘terugvallen’. De nu plotselinge ontstane bocht in de lijn verandert meteen de baan van het kunstaas, dat ongecontroleerd en onregelmatig naar de bodem terugvalt. Het bereikt de bodem echter niet, aangezien het enkele centimeters daarboven weer naar half water wordt gekatapulteerd.

Tijdens veelvuldige experimenten bleken telkens weer enkele kunstaassoorten succes op te leveren: twisters, lange shads met kleine schoepstaarten en aasvisjes op een fireball. Wij vingen vooral goed op  12 tot 16 centimeter lange  kunstaassoorten. Als jigkoppen werden ronde modellen bij de fireballs en gliderjigs, zoals bijvoorbeeld de Worm Cruiser van Rozemeijer, gebruikt. Aangezien deze koppen echter een zeer korte haak hebben en daardoor missers zijn voorgeprogrammeerd, gebruikten we altijd stingers van ongeveer 7 centimeter lang.


Rippen kan ook met een fireball en aasvisjes. Een rubberen stoppertje voorkomt voortijdig verlies van de aasvis.

Wat ons tijdens het experimenteren is opgevallen, is dat er duidelijk fijnproevers onder de snoekbaarzen zijn. Vissen voor wie een normaal plastic kunstaas te gewoon is. En dus moest er iets bijzonders worden gepresenteerd. We kwamen uiteindelijk op een ongewone aascombinatie, die - zo bleek later - niet alleen meer, maar vooral grotere snoekbaarzen opleverde. ‘Half om half’ noem ik de combinatie waarbij een plastic kunstaas nog met een kleine aasvis wordt gegarneerd. Nadat een lange twister netjes op de jigkop is gezet en de staartdreg in positie is gebracht, zet ik een klein, dood aasvisje op de jighaak. Het aasvisje mag niet groter zijn dan acht centimeter en moet liefst slank zijn. Daarom zijn alvers en spiering (indien verkrijgbaar) mijn eerste keus.

De visjes komen echt vers op de haak, hetgeen in zomer niet altijd eenvoudig is. De jighaak gaat door zoewel de boven- als onderkaak, waarbij ik ervoor zorg dat het gaatje niet te groot wordt om vroegrtijdig verlies van het aasvisje te voorkomen. Aangezien de aanbeten altijd als een verrassing komen, moet ervan worden uitgegaan dat na elke gevangen snoekbaars een nieuw aasvisje noodzakelijk is. Maar dat is natuurlijk niet erg, omdat bij elke aanbeet de beloning al aan de haak hangt!

Bovenstaande  artikel van Dietmar Isaiasch, plus nog veel meer ander interessant roofvisnieuws (én alles over de komende Fair for Lure & Fly!!) , kunt u vinden in nummer 61 van Dé Roofvis, dat vanaf maandag 27 augustus 2007 in de betere hengelsportzaak en/of boekhandel- kiosk is te verkrijgen. U kunt natuurlijk ook gewoon abonnee worden dan krijgt u ieder nummer automatisch in de bus. Klik hier voor meer informatie.