**KLAAR**                En toen werd het stil… (deel                   1)

En toen werd het stil… (deel 1)

door Aart Kuyt


Elke tak van sport brengt zijn eigen grootheden voort. Mensen die als voorbeeld dienen, vaak een voortrekkersrol vervullen, van grote betekenis zijn voor de promotie en ontwikkeling, en qua inventiviteit en noviteit vele stappen vooruit lopen. Mensen waar je je aan zou willen spiegelen; idolen. De sportvisserij maakt daarop geen uitzondering. Rini Groothuis was zo’n idool.


Mijn vismaat Piet, karperfanaat, drukt dat op geheel eigen wijze kernachtig en typerend uit: ‘Als ik toen twee mensen en een boek mee mocht nemen naar een onbewoond eiland, waren dat Harry (Cuby) Muskee, Rini Groothuis en zijn boek Op jacht naar grote karper’. ‘Toen’ waren de jaren ‘70, ‘80 en begin ‘90. Rini was een absolute autoriteit op het gebied van de karpervisserij. Des te opmerkelijker is het dat hij opeens met de noorderzon vertrokken leek, in anonimiteit van de aardbol verdwenen. Reden voor Total Fishing om op onderzoek uit te gaan. Zij trof een hartelijk persoon die ondanks strubbelingen in zijn leven nog bevlogen kan vertellen als het woord ‘karper’ valt. Een monoloog van een bewogen man.

Rini Groothuis nu

‘Ik ben verkoopmanager bij een verzekeringsmaatschappij en heb zo’n veertig man onder me. Ik moet het spul draaiende houden en daar gaat veel tijd en energie inzitten. Wat hobby ‘s betreft mag ik graag tennissen, voor zover mijn rug dat toelaat. Maar met name houd ik me bezig -en dat vind ik heel plezierig om te doen- met de bouw van een nieuwe vijver. Volgens officiële richtlijnen; met bodemafvoer en uitgebreide filterinstallatie. Meer een zwembad eigenlijk, en dat heeft weer alles met Koi te maken.’


Ooit de absolute Nederlandse ‘karpergoeroe’.

‘Dat is toen vanzelf gegaan en niet iets waar je je doelstelling op afstemt. Ik was helemaal verslaafd aan het vissen en werkte als correspondent bij een machinefabriek, een van 8.00 tot 17.00 uur verhaal. Na het werk moesten de aardappeltjes klaar staan, want dan ging ik vissen. Eigenlijk is het een familieverhaal. Mijn opa viste, mijn vader viste en als bijna vanzelfsprekend ging ik ook vissen. Op het netvlies gegrift staat nog dat ik als kleine jongen met een bamboehengeltje mijn eerste karper eraan kreeg, die prompt alles het water in sleurde, omdat je toen nog absoluut niet in staat was langer dan een half uur bij je hengel te blijven, want dan begon je je al te vervelen. Dat heeft kennelijk een grote impact gehad op heel mijn belevenis van het vissen. Vanaf dat moment was ik een karpervisser in spé. Op dat putje, waar inmiddels een rijksweg loopt, kon ik elke dag wel een paar mooie karpers vangen en successievelijk is dat uitgegroeid. Ik ben vervolgens andere wateren gaan verkennen en verlegde steeds meer mijn grenzen. Alles wat ik tegenkwam boeide me verschrikkelijk en ik wilde het hoe, wat en waarom weten: wat vang ik voor karper op nieuw water en wat doet die anders dan in de reeds beviste wateren. Nadat ik een bepaald water een aantal jaren bevist had, waren er geen spectaculaire nieuwigheden meer die de ‘drive’ daar in stand konden houden. Dan ging ik naar een nieuw, groter water, anders van structuur met totaal weer andere karpers, qua gedragingen. Ik was altijd verkennend bezig. Het boeide me geweldig die vissen te pakken te krijgen en daar leerde ik veel van. Elk water heeft zijn eigen regels. Een karper is in principe wel dezelfde vis, maar omdat hij zich gedraagt en aanpast naar gelang de biotoop van buitenaf beïnvloed wordt, krijg je te maken met karpers die zich heel anders gedragen. Wat dat betreft zijn het net mensen…’




Grote leermeester(s)

‘In Nederland vond ik de manier waarop met name Jan Schreiner met een romantische inslag de zaken kon vertellen, vreselijk boeiend. Als ik naar Engeland kijk, waardoor ik toch ook veel gevoed ben, was Jack Hilton mijn grote voorbeeld. Richard Walker in mindere mate. Die was in mijn beleving meer een docent en redelijk afstandelijk. Min of meer met ‘helikoptervisie’ bekijkt en beschrijft hij de hele karpervisserij, terwijl in die tijd juist de Engelsen zich helemaal over konden geven aan hun hobby, de denkwijze die daar op afgestemd was en de vriendschap die er toen nog uit voort kwam. Jack zat wél aan het water en getroostte zich offers om de doelen die hij stelde te bereiken. ‘Ik wil die vis vangen op die put’, daar deed hij alles voor. Richard was meer een salonvisser, die vanuit zijn bekendheid en status toegelaten werd tot wateren, waar anderen nooit mochten komen. Jack was uit de klei getrokken en een exponent van de karpervisserij die wij (Rini samen met broer Bram) geweldig vonden. Hij pakte zijn hengels, ging ergens naar toe, absorbeerde en ging geheel instinctmatig aan de slag. Deed dingen die hem op dat moment ingegeven werden, dus niet volgens een bepaald patroon of traject.’


Het gevoel, de kennis over te moeten dragen via boeken

‘Het zit een beetje in mijn aard. Ik ben iemand die graag onder mensen is en dan vertelt over de dingen die ik leuk vind. Dat hoeft niet alleen over het vissen te gaan. Die inslag bepaalde dat ik mijn eerste artikel ging schrijven, ergens in 1968. ‘Voor en door de Visser’ was het eerste blaadje. Daar kreeg ik toen 250 gulden voor; best wel een aardig bedrag in die tijd. Ik dacht ‘God dat is leuk’ en de kritieken waren goed. Dat ontwikkelde zich totdat de vraag kwam: ‘Wil jij niet iets structureels doen?’ Ik ben echter nooit een broodschrijver geworden. Ooit heb ik overwogen mijn werk eraan te geven en naast het beroepsschrijven een hengelsportzaak te beginnen. Maar ik kon absoluut niet op bevel schrijven. Ik schrijf op het moment dat ik iets voel, iets kwijt wil. Is dat niet het geval, dan wil ik ook niet schrijven want dan krijg ik een gedrocht.’


Steeds vernieuwend bezig?


‘Ik heb een duidelijke inslag bij het karpervissen en wilde vissen vangen op een bepaalde manier en met een bepaald aas. Dat is experimenterend, onderzoekend, verkennend. Zodra iets werkte, was voor mij de lol eraf. Een goed voorbeeld daarbij is misschien wel dat ik zelfs karper ving op frikadellen. Dressuur bestond voor mij niet. Daarna ging ik het per type water bekijken; grote zandafgravingen, vlakke meren, poelen, kanalen, noem maar op. Elke categorie had zijn specifieke eigenschappen en eisen. Het klinkt arrogant maar op een gegeven moment kon je mij aan een water zetten waar ik blanco de structuur wist en vis ving. Dan kom je in een situatie dat je alleen nog maar grote vis wilde vangen, zeg maar vanaf twintig pond. Als je er daar vijf in een jaar van ving, dan had je het goed gedaan. Het water moest voedselrijk zijn, de vegetatie was van belang alsmede de bodemgesteldheid. Bram en ik gebruikten toen al topografische kaarten en besteedden ontzettend veel tijd aan verkennen.


Uit de goede oude tijd…

We kwamen steeds meer in het kleirijke gebied tussen de grote rivieren terecht. Zwaar begroeid, voedselrijk water met een excellente voedselrijke bodem. We konden uren observeren en rondlopen. Spraken met lokale vissers en vroegen aan de secretaris over karperuitzettingen. Zo taxeerden we het karperbestand en pakten ieder een helft van het water. Bram ging daarbij meer op z’n gevoel, instinct af. Ik ben iets technischer aangelegd. Op een gegeven moment werden rivierkarpers de ultieme uitdaging en kwamen we op de Maas terecht. Successievelijk hadden we de plaatsen bepaald. Door nuchter te redeneren vanuit onze ervaringen namen we aan dat die vissen wel net buiten de stroming zouden liggen en achter de kribben. We kregen ze er wel op en aan, maar haken konden we ze niet, omdat de lijnen door de stroming altijd strak stonden. Je sloeg het aas steeds uit de bek. We probeerden met elastiek ertussen of met aasaanbieding op een hair tot resultaat te komen. Toen kregen we ineens wél volle runs en konden we uit vijf aanbeten vijf vissen vangen. We zaten heel veel in de particle aassoorten, waarbij maïs veruit favoriet was. Dat sloeg en slaat nog altijd aan bij karper. Ik denk dat wij als eersten een soort hair hebben uitgevonden, temeer omdat je al dat ‘kleine spul’ zoals maden, hennep, maïs en dergelijke moeilijk of niet attractief genoeg op de haak kon krijgen. Karpervissen toen, nog voor de boilieperiode, heb ik ervaren als een heel heftige bezigheid, omdat we visten op individuele vissen van een bepaald formaat, heel mooi of heel speciaal. Daar beten wij ons helemaal in vast. Als het meezat was je dolgelukkig, want je had je doel bereikt. Daar konden jaren overheen gaan. Vreugde en frustratie lagen overigens heel dicht bij elkaar en dat was voor mij eigenlijk het mooiste van het vissen. Een vis waar ik heel veel in had geïnvesteerd en op het laatste moment kwijt raakte, daar kon ik goed van ‘over de zeik’ zijn.’


Hoeveel uren stak je in het vissen?

‘Uren heb ik nooit geteld want dan wordt het zo mathematisch, zo afstandelijk. Ik ging vissen als ik zin had. In de piek waren dat drie avonden en een zaterdag. Soms pakte je de nachten ook mee. Het hing natuurlijk in grote mate af van het rendement van mijn voercampagne. Als het water ‘leefde’ ging ik bij wijze van spreken elke avond vissen. Dan waren we echt aan het oogsten. Ik had toen een vrouw waar ik dat allemaal bij kon doen. We hadden ieder onze eigen hobby ‘s en daarnaast deden we een boel dingen samen. Ine stond achter mijn hobby en mijn schrijven.’


Het eerste boek

‘Na een jaar of vijf artikelen te hebben geschreven, wilde ik mijn eerste boek schrijven. Daar heb ik dertien maanden over gedaan, waarbij we zelfs niet eens op vakantie gingen. Afhankelijk van de inspiratie kon ik soms doorgaan tot vier uur ‘s nachts. Maar er waren genoeg avonden dat ik om tien uur het papier uit mijn machine haalde en kapot scheurde, dus voor niks had gewerkt. De vele voorafgaande artikelen vormden de basis van hoe ik het karpervissen zag en beleefde. Het boek van J.B. de Winter was net uit en daar had ik vreselijk van genoten. Toen dacht ik: ‘Eigenlijk zou ik dat ook kunnen…’’ (einde deel 1)