KarperPassie 247

Karperpassie 247

Door Co Sielhorst

Ik zit overduidelijk goed met mijn aanpak. Vrijwel dagelijks vliegen de knikkers over de plompen. De kou lijkt de vissen niet te deren, mij des te meer. Ik pak de middaguurtjes en maak dat ik weg kom zodra het te koud wordt. De zon, nu al in een lagere baan, wordt gefilterd door de takken aan de overkant. Vorige week klom mijn straalkacheltje hier nog ruim overheen.

Het is al een paar dagen bijna windstil. Dat maakt het plompenveld heel makkelijk leesbaar. Op het eerste gezicht is er niet veel te beleven, maar het aantikken van een stengel wordt sterk uitvergroot in een spiegelgladde oppervlakte. Kleine bellenspoortjes verraden azende vissen. Plotseling lijken de karpers gek te worden, binnen een half uur beuken er vijf vissen door de oppervlakte. Dan is er ineens die hele trage aanbeet. Niet te missen. Ik weet meteen wat het is. Een stoere zeelt stampt even rond onder de top.

Het is wazig vandaag. Geen gouden gloed op de bomen achter me, wel een zilveren waas over de wei achter me. Allemaal spinnendraadjes. Het vervoermiddel waarmee de laatste najaarsspinnetjes zich laten verplaatsen op een licht briesje. Achter de struik rechts van me, maakt een grote karper een dubbele salto. Het zonlicht wordt nu bedekt door een massieve grijze deken. Achter me klimt een kille, bleke volle maan omhoog. Ik wil opdraaien. Zit vast tussen de planten. Dit gebeurt me veel te vaak.

De volgende dag sta ik weer te schieten. Het is nu wel erg koud, de stoom komt uit mijn neusgaten. Ik heb geen tijd om rustig even te kijken of er nog iets gebeurt tussen de planten. Toch laat een brede rug zich even zien tussen de planten. Morgen ben ik er weer, dat beloof ik je, mooi beest.

Op de terugweg beent er een ooievaar aan de andere kant van een smal slootje. Het is een jong beest. Zijn snavel is nog niet fel rood uitgekleurd zoals bij oudere vogels. Het beest stoort zich helemaal niet aan me. Dan zie ik een ring om zijn linkerpoot, komt waarschijnlijk uit een fokstation waar de vogel op het nest geringd is.


Waarschijnlijk uit een fokstation…

Volle maan, hogedrukgebied, oostenwind, allemaal ingrediënten voor koude nachten. Ik denk dat de watertemperatuur flink gezakt is. Tel maximum en minimum temperatuur bij elkaar op en deel dan door twee. Dat geeft naar mijn idee een redelijk beeld van de watertemperatuur in deze periode van het jaar.

De volgende dag ben ik er weer. Door de zon zal het water in deze stille hoek misschien nog iets opwarmen. Ik denk aan zeven graden. Het volledige warmtepak is vandaag niet nodig. Ik doe het met een fleece dekentje. Zit er natuurlijk bij als een demente bejaarde, maar daar heb ik mooi schijt aan.

Na een uurtje klimt de lijn uit het water. Vol vertrouwen hak ik het volglas omhoog. Helemaal niets, alleen een dikke, panische schuimbaan. Natuurlijk baal ik hier vreselijk van. De bal hangt nog keurig onder de haak. Lijnzwemmer? Moet haast wel. Dat is dan al de derde in een paar dagen. De zeelt van twee dagen terug plaatst dit probleem in een ander perspectief. Er zwemt natuurlijk niet alleen maar karper door mijn lijn.

Veel tijd om er over na te denken krijg ik niet. Voor de tweede keer binnen korte tijd loopt de lijn strak. Ik reken al helemaal nergens meer op. Das maar goed ook. Nu is er iets anders aan de hand, mijn aas is weg. Het stevige elastiek waar mijn bal aan hangt, is gebroken. Heeft deze vis mijn aas in de bek genomen? Kan zomaar, maar dat hoeft niet per definitie een karper te zijn geweest. De twee zeelten die ik nu gevangen heb waren heel lichtjes gehaakt en die deegbal paste maar nét in hun bek. Er is duidelijk iets niet in orde. Alleen maar gaten in de lucht hengsten kan ik net zo goed thuis doen, desnoods in de tuin.

Waar heb ik mee te maken? Plompenveld lezen, vis zien, vis doet iets waar ik duidelijk niets mee kan. Wat is er aan de hand? Langs de kant, vlak voor mijn voeten, sta ik wat in het water te gluren bij de volgende voerbeurt. De kou heeft al invloed op het visgedrag. Het water wordt steeds helderder. De plompen aan de oppervlakte worden snotterig, ze verslijmen helemaal. Een plompenveld heeft ook veel ondergedoken blad. Nu is dat duidelijk te zien. Ik kan me ook voorstelen hoe mijn lijn bovenop die toch vrij hoog opstaande bladeren gedrapeerd ligt. Ik zorg ervoor dat die lijn tot vlak voor mijn hengeltop afzinkt.

Langzaam maar zeker begint het kwartje te vallen. De fout zit in de laatste twee zinnen. Ik heb zoveel mogelijk lijn op de bodem liggen, ik doe dat bewust. Stom, stom, stom. Ik moet precies het tegenovergestelde doen. Helemaal geen lijn op de bodem. Hoe dan? Vast lood? Hengel hoog? Heb ik eigelijk een hekel aan. Tussen wortelstokken, hier en daar een gezonken boom. Ik durf het gewoon niet. De laatste vis die ik door lijnbreuk verspeelde? Meer dan zes jaar geleden. En daarvoor? Ik weet het niet eens meer. Een score die me heel goed bevalt. Daar gaat hier geen verandering in komen.

Tijd voor verandering. Ik ga doen wat ik mijn halve leven al doe: een pennetje. Niet dat subtiele gedoe. Even héél anders denken. Ik wil zo weinig mogelijk lijn in het water hebben. Ook geen liggende lijn dicht bij het aas. Geen lood dus. Zelfs de wartel waar de onderlijn aan hangt ga ik voorzien van een stukje foam. Even pielen voor ik een reepje door het oogje van de wartel gefrommeld heb. Vanaf de deegbal dus strak naar boven.

Geen subtiel pennetje. Een lomp dikbuikje. Alles om de lijn naar boven zo strak mogelijk te houden. Tussen stengels en bladresten valt een lijntje niet op. Subtiel is hier niet aan de orde. Verandering is hier het sleutelwoord.

Bij de eerste gelegenheid probeer ik de gedachtekronkels uit. Ik zet het lompe pennetje op de lijn om die zo strak mogelijk omhoog te krijgen. Redelijk gegokt. Het rode kopje prijkt tussen de bladeren. Binnen een half uur een tik. Een subtiele ring aan de oppervlakte verplaatst zich vanuit mijn rode meditatiepunt. Twee minuten later gebeurt het gewoon. Ik beuk vast op een woesteling. Een schub. Boven de tachtig centimeter. De kou maakt de vis al behoorlijk stram. Een ‘tien-seconden-per-pond-dril’.


Een ‘tien-seconden-per-pond-dril’.

Ik moet nog bijna te water om het net uit een paar boomwortels te vlechten, Dan kan ik mijn prijs even uit het water tillen. Prachtige schub. Snel terug schoonheid. Ik volg de vis in het redelijk heldere water. Een tiental meters uit de plompen springt het beest drie keer achter elkaar helemaal uit het water. Ik herken er een soort opgestoken middelvinger in. Ik hoop dat de vorst nog even uitblijft.

 

ANDEREN LAZEN OOK

image description
KarperPassie 243
Total Fishing Import -
image description
KarperPassie 280
Total Fishing Import -
image description
KarperPassie 279
Total Fishing Import -