Zeehengelsport nr. 8: De vis die geen vis is…

klik om naar de website te gaan

Met een winter die abrupt toeslaat en de feestdagen in het vooruitzicht, kunnen de lezers van Zeehengelsport zich verheugen op een nieuwe editie van  dit specialistische zoute magazine. De laatste uitgave van het jaar bevat een  fraai palet aan diverse lezenswaardige artikelen.

Eén ervan handelt over een merkwaardige kostganger. De vis die geen vis is… Voor de bezoekers van Total Fishing hebben we het boeiende artikel van Bert Zoetemeyer als preview.

Zeehengelsport 8: De vis die geen vis is

Het leuke van het vissen op en aan zee is dat je naast de ruim 70 vissoorten die er in onze Noordzee rondzwemmen zo nu en dan ook nog eens een exotische dwaalgast aan de haak kunt slaan. En ga je elders langs de Noordzee of in Scandinavië‘ het water op, dan dienen zich bij Engeland, Ierland en Noorwegen, nog eens tientallen voor ons onbekende vissoorten aan, die zich vergrijpen aan je aas. De vangst die de aanleiding vormt voor dit artikel van Sportvisserij Nederland visbioloog Bert Zoetemeyer is echter wel een heel bijzondere. Het betreft namelijk een vis die eigenlijk geen vis is!


Foto: Sportvisserij Nederland/ Robert de Wilt. 

Lezer Harold Meeuwsen meldde de redactie van ons magazine onlangs de vangst van een roze gekleurde, palingachtige vis, die zich begin juni aan een haringfilet had vastgezogen (ja, u leest het goed). Het wat vreemd ogende dier werd gevangen op een diepte van 70 meter bij het Noorse eiland Hitra. Maar wat was het voor vis?

Een soort zeepaling, kregen zij te horen. Maar zo’n zeepaling of conger hadden Harold en zijn vismaten bij Ierland al eens gevangen en die vreemde zuigbek hadden ze toen beslist niet gezien! En dus waagde Harold er een mailtje aan. Bij nadere bestudering van de foto’s (altijd maken bij een bijzondere vangst!) stelde hoofdredacteur Peter Dohmen vast dat het aalachtige beest geen schubben bezit en ook geen echte ogen heeft, maar slechts vage ‘oogvlekken’.

Verder valt op dat de kop naar de snuitpunt toe wat afgeplat is en dat zich alleen rond de staart een soort primitieve vinzoom zonder vinstralen bevindt. Verder is het beest geheel vinloos. Al deze kenmerken wijzen naar de slijmprik (Myxine glutinosa), een primitieve verwant van onze ‘echte’ vissen, maar behorend tot een diergroep die misschien wel minder verwant is aan de vissen dan zoogdieren en vogels dat zijn!

Dat was dan weer aanleiding om Bert Zoetemeyer te vragen om die slijmprik en de daar weer aan verwante ‘gewone’ prikken eens wat nader voor te stellen.

SIGNALEMENT
Eerst maar eens terug naar het signalement van die slijmprik. Naast de eerder genoemde kenmerken bezitten deze dieren zes of acht bekdraden en een vervaarlijk stel hoorntanden, die in plaats van op en neer, naar voren en naar achteren bewogen kunnen worden.


De vreemde oogloze roze zeepaling, die uiteindelijk niet eens een vis bleek te zijn! Foto: Harold Meeuwsen.

Het zijn echte vangtanden, die de prooi grijpen en de bek in trekken of andersom: de slijmprik de prooi in trekken. Op deze manier ‘boren’ prikken zich een weg in hun prooi. Slijmprikken eten naast borstelwormen (familie van de zagers) ook verzwakte of dode vissen, maar ook gezonken karkassen van walvissen en dolfijnen.

Slijmprikken zien slecht en vinden hun prooi middels de bekdraden op geur, smaak en tast. Ze kunnen tot 80 cm lang worden, maar worden zelden langer dan 50 cm gevangen. De vis van Harold en zijn vismaten was rond de 30 cm lang.

Slijmprikken danken hun naam aan het feit dat ze in korte tijd een enorme hoeveelheid slijm kunnen uitscheiden. Mogelijk doen zij dit om zich te beschermen tegen roofvissen, wiens kieuwen door het slijm worden verstikt.
Eén volwassen slijmprik kan genoeg slijm uitscheiden om een grote emmer met water in enkele minuten te veranderen in 20 liter taai slijm. Slijmprikken kunnen zichzelf ook in de knoop leggen om zich uit de greep van een predator te wringen.


De kenmerkende ‘zuigschijf’ met scherpe tanden van een volwassen rivierprik…


.... en een eveneens volwassen zeeprik.

Maar andersom gebruiken ze dezelfde techniek om zich in een prooi in te vreten. Door zichzelf in de knoop te leggen kunnen ze zich, bijvoorbeeld als de kust veilig is na een aanval van een predator, ook ontdoen van hun eigen slijm. Ze kunnen maanden zonder voedsel, maar zijn zeer agressief wanneer zich vervolgens een prooi aandient. Met name door dit gedrag hebben beroepsvissers last van de slijmprik, wanneer deze wordt meegevangen met andere vissen. De slijmprikken gaan in het net direct over tot het verwonden en van binnenuit leeg vreten van hun netgenoten.

In Japan en Korea wordt de slijmprik ook gegeten. Er wordt in deze landen ook ‘aalleer vervaardigd van de huid van de slijmprik.Het goede nieuws over deze vraatzuchtige slijmjurken is: ze komen niet in Nederland voor. Onze kustwateren zijn te ondiep voor deze ‘vis’, die bij voorkeur in water van 30 tot 1.200 ‘meter’ diep leeft boven een modderige bodem.


De tanden van een beekprik (hier in het larvestadium) zijn duidelijk minder scherp. Foto’s Sportvisserij Nederland.

EEN STUKJE TAXONOMIE
In onze biologische indeling van het dierenrijk behoren de slijmprikken (Myxini) samen met de prikken (Cephalaspidomorphi) tot de kaakloze vissen (Agnatha), die samen met de kraakbeenvissen, beenvissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren worden gerekend tot de Vertebrata, oftewel gewervelde dieren of dieren met een wervelkolom.

De slijmprikken bezitten echter in tegenstelling tot de andere Vertebrata wél een schedel van kraakbeen, maar geen wervelkolom. Ze worden daarom ook wel beschouwd als nauwelijks veranderde nazaten van de primitieve voorouders van de ‘echte’ gewervelde dieren. Dit beeld wordt ook bevestigd door oude fossielen: de slijmprikken zijn in ruim 300 miljoen jaar nauwelijks veranderd.

NEGENOGEN
Hoewel de slijmprik bij ons niet voorkomt, kun je in ons land wel vertegenwoordigers aantreffen van de nauw verwante prikken, die eveneens worden gerekend tot de kaakloze vissen (Agnatha). Er zwemmen in Nederlandse wateren maar liefst drie soorten prikken rond.

Prikken zijn eveneens aalvormig en bezitten een ronde bek (‘zuigschijf’) met enkele stompe tot tientallen scherpe hoorntanden. De vorm en samenstelling van dit ‘hoorngebit’ is een belangrijk kenmerk om de verschillende priksoorten van elkaar te onderscheiden (zie afbeeldingen). In de keelopening bevindt zich een hoornen plaat, uitlopend in een tand, die als rasp wordt gebruikt. Verder bezitten ze twee ogen, één neusgat en aan weerszijden zeven ronde kieuwopeningen.

De oude naam ‘negenoog’ is ontleend aan het (telt u mee?) aan weerszijden zichtbare oog, het neusgat plus de zeven ronde kieuwopeningen. Verder zijn prikken schubloos en hebben ze geen buik-, borst- of anaalvinnen, maar wel een dubbele rugvin en een zoomvormige staartvin zonder vinstralen. Ze bezitten in tegenstelling tot de slijmprik wel een wervelkolom van kraakbeen. Het slijm en bloed van prikken zijn -net als dat van de paling overigens!- giftig voor de mens.

INGEWIKKELDE LEVENSCYCLUS
Als de prik uit zijn ei komt, bevindt-ie zich in een stromende rivier of beek in schoon zand of grind. De blinde priklarve (‘ammocoeteslarve’) laat zich na het verteren van de dooierzak stroomafwaarts meevoeren naar langzamer stromend water en graaft zich daar in de modderige bodem in.


Goed is te zien hoe een rivierprik zich heeft vastgebeten in een op zee met de hengel gevangen wijting. Foto: Sportvisserij Nederland/ Robert de Wilt.

Hier leeft de priklarve enkele jaren op een dieet van uit het voorbij stromende water gefilterde bacteriën, algen en schimmels. Na drie tot acht jaar ondergaat de priklarve een gedaanteverwisseling (metamorfose) tot volwassen prik en trekt naar zee.

In zee leeft de prik als parasiet op zeevissen als haring, wijting, zalm, bot en kabeljauw, maar soms ook op zeezoogdieren als dolfijnen en walvissen. Als parasiet zuigt hij zich vast aan zijn prooi, waarna hij met zijn hoornige rasptong een wond in de huid schraapt waarin hij, net als een bloedzuiger dat doet, anti-bloedstollende stoffen afscheidt.

Vastgezogen aan zijn prooi kan hij via zijn aangepaste neusopening en eerste kieuwopeningen vers water langs zijn kieuwen laten stromen. Vervolgens leeft de prik van het bloed, weefselvocht, maar soms uiteindelijk ook spierweefsel en organen, die hij uit de open geschraapte wond zuigt. De ‘gastheer’ hoeft niet altijd te sterven als gevolg van een bezoekje van een prik. Een prik verlaat een verzwakte prooi, zodra deze hem te weinig voedsel oplevert.

Prikken worden door sportvissers op zee gevangen, wanneer zij nog vastgezogen aan bijvoorbeeld een wijting, gul of bot worden meegevangen. Ook boven water laten zij hun prooi niet snel los! Soms vind je op gullen of wijtingen ronde wonden of littekens, die duiden op een eerder bezoek van een hongerige prik, die zijn prooi heeft verlaten voor een betere maaltijd.


De kenmerkende bijtwond van een prik, in dit geval achtergebleven op een zeeforel. Foto: Sportvisserij Nederland/ Jan Kamman.

Gedurende twee tot drie jaar groeit de parasitaire prik op in zee, tot hij of zij geslachtsrijp is. Dan trekt de prik de rivier weer op, om er te paaien boven een zand met grind- of kiezelbodem. De mannetjes komen als eerste aan in het paaigebied. Zij maken een paainest door van een stuk zandbodem alle kiezels te verwijderen met behulp van hun zuigbek en het uit te diepen door het fijnere zand uit de paaibed te waaieren.

Vlak voor de paai diept het vrouwtje het paainest verder uit. Tijdens de paai zuigt het vrouwtje zich vast aan een grotere steen aan de rand van het paainest. Hierna zuigt het mannetje zich aan de kop van het vrouwtje vast en omstrengelt haar strak met zijn staart.

Door deze omstrengeling naar achteren te bewegen, ontstaat een soort uitknijpbeweging, waarbij het vrouwtje per keer 10 tot 50 eitjes loslaat, die vervolgens door het mannetje worden bevrucht. Een vrouwtje paait met verschillende mannetjes. Kort na de paai sterven bij alle priksoorten de meeste ouderdieren.

PRIKKENBIJTERS EN LAMPRICIDEN
Rivierprikken werden vroeger gebruikt als aas bij de zogenaamde beug- of hoekwantvisserij op kabeljauw, schelvis en bot. De prikken werden levend aan boord in speciale prikkenbakken meegevoerd. Het jongste bemanningslid -veelal een weesjongen van 10-12 jaar oud- had als taak om de nog levende prikken met zijn hoektanden dood te bijten.

Deze werd vervolgens aan stukken gesneden, waarna de haken met de nog levendige moten werden beaasd. Om de nare, bittere smaak van het prikvocht kwijt te raken, kreeg de kleine bofkont na afloop een zoete vijg te eten.
Zeeprikken komen in Europa al lang niet meer algemeen voor. In Noord-Amerika is dat wel anders. Nadat in 1820 een verbinding werd gegraven met de Atlantische Oceaan, kon de zeeprik de Grote Meren binnentrekken. Vervolgens heeft er zich een sterk groeiende ‘land-locked’ populatie ontwikkeld, die niet meer van en naar zee trekt.


Een volwassen rivierprik is voor de voortplanting teruggekeerd naar een stromend riviertje en heeft zich vastgezogen aan een steen. Foto: Sportvisserij Nederland / Jan Kamman.

De visstand (en de visserij) in deze meren heeft enorme verliezen opgelopen als gevolg van directe schade door parasitaire zeeprikken. Om de zeeprik (sea-lamprey) te bestrijden, wordt in de Grote Meren al meer dan een eeuw geëxperimenteerd met massaal wegvangen, chemische bestrijdingsmiddelen (zogenaamde ‘lampriciden’), obstakels tussen de meren en de paaigebieden in de rivieren en het uitzetten van steriele zeeprikmannetjes.

WEER MEER PRIK
De prikken zijn in Nederland -net als in de rest van Europa in de 20ste eeuw ook gold voor de zalm, zeeforel, elft en fint- sterk in aantallen afgenomen als gevolg van watervervuiling en de aanleg van stuwen en dammen. Hierdoor verdwenen de schone paaibedden en werden de trekroutes afgesloten.

De laatste decennia is de waterkwaliteit enorm verbeterd, waardoor de beek- en rivierbodems weer schoon en zuurstofrijk zijn. Ook zijn de meeste stuwen voorzien van een vistrap, waardoor trekvissen weer beter van en naar zee kunnen zwemmen. Er is dus herstel, maar het blijft steken op een wat teleurstellend niveau. Het grootste knelpunt lijkt nu de overgang van zoet naar zout water.

Bij de Afsluitdijk en de Haringvlietdam is de zoet-zout overgang bijvoorbeeld niet alleen moeilijk passeerbaar, maar vooral ook heel abrupt. Hierdoor hebben trekvissen, maar ook jonge zeevissen, die van nature opgroeien in brakke riviermondingen, nauwelijks de mogelijkheid om te acclimatiseren aan het grote verschil in zoutgehalte.
De kans op sterfte is hierdoor groot. Als Nederland echt een bijdrage wil leveren aan het verbeteren van de visstand in het stroomgebied van Rijn en Maas, maar ook de zuidelijke Noordzee, dan moet hier toch echt eens iets aan worden verbeterd. Om te beginnen door de Haringvlietsluizen op een kier te zetten, bijvoorbeeld.

Bert Zoetemeyer
visbioloog Sportvisserij Nederlan
d

RIVIERPRIK
De volwassen rivierprik (Lampetra fluviatilis) bezit een bekopening, die omgeven is door zeven hoornachtige tanden. De rivierprik lijkt qua kleur met zijn bruine tot grijszwarte rug en zilverwitte tot vuilgele buik erg op de paling. De rivierpriklarve verandert na drie tot vijf jaar in de parasitaire, volwassen vorm en trekt in het winterhalfjaar naar zee.

Eenmaal in zee leeft de rivierprik anderhalf jaar in onze kustwateren en riviermondingen. Daarna trekt hij in het winterhalfjaar naar de midden- en bovenlopen van de rivier om er te paaien. De rivierprik wordt maximaal 50 cm lang. De rivierprik is een wettelijk beschermde soort.

BEEKPRIK
De beekprik (Lampetra planeri) lijkt sterk op de rivierprik. Het belangrijkste onderscheidingskenmerk vormen de stompe tandjes van de volwassen beekprik, die veel minder goed ontwikkeld zijn dan bij de rivierprik. W
aarschijnlijk is de beekprik uit de rivierprik geëvolueerd tijdens de laatste ijstijd, waarbij deelpopulaties van de rivierprik langere tijd van elkaar geïsoleerd raakten.

Doordat in deze periode de trek van en naar zee van sommige van deze deelpopulaties werd belemmerd, is uit de trekkende rivierprik een zogenaamde ‘land-locked’ (= van zee afgesloten)  vorm ontstaan, die geen trekgedrag meer vertoont.

De beekprik leeft drie tot zeven jaar als larve ingegraven in modderige beekbodems. Na de metamorfose wordt de volwassen beekprik geen parasiet, maar stopt met eten en gaat vrij snel over tot de paai om daarna te sterven. De beekprik kan zijn levenscyclus dus helemaal voltooien in de beek waarin hij geboren is en dus zul je hem niet in zee aantreffen. De beekprik blijft met maximaal 20 cm veel kleiner dan de rivierprik en is eveneens een wettelijk beschermde soort.

ZEEPRIK
De zeeprik (Petromyzon marinus) bezit in het volwassen, parasitaire stadium van de drie priksoorten het meest indrukwekkende ‘gebit’. In de zuigschijf zitten een kleine honderd hoornachtige tanden in straalsgewijs gerangschikte banen rond de keelopening. Het lichaam is meestal grijs- tot groengelig met een donkere marmertekening op de rugzijde. Kleinere exemplaren kunnen qua kleur en tekening lijken op de rivierprik.

De zeepriklarve leeft drie tot acht jaar in modderbodems van beken of rivieren. De trek naar zee vindt plaats in het winterhalfjaar. De zeeprik trekt verder de zee op dan de rivierprik. Er zijn zeeprikken tot 400 km uit de Ierse kust en tot op een diepte van  meer dan vier km aangetroffen.

Het verblijf in zee duurt twee tot drie jaar. In de lente trekken de paairijpe zeeprikken naar de midden- en bovenlopen van rivieren om daar te paaien. Ze trekken hierbij verder landinwaarts dan de rivierprik. De zeeprik kan maximaal 90 cm lang worden. De zeeprik is opgenomen in de Visserijwet. Er geldt geen minimummaat of gesloten tijd voor.

TWEE SUPERHANDIGE VELDGIDSEN
Als u wat meer wilt weten over de vele tientallen vissoorten die in de Nederlandse en Belgische binnenwateren of langs onze gemeenschappelijke kust kunnen worden aangetroffen, koop dan beslist de door Sportvisserij Nederland uitgegeven superhandige veldgidsen De Nederlandse Zoetwatervissen en De Nederlandse Zeevissen. Beide gidsjes zijn uitgevoerd in een handzaam formaat dat in elke viskist past, uitgevoerd met een spiraalring en op papier dat niet direct door vocht wordt aangetast.

Van alle in Nederland (en België) voorkomende vissoorten is een korte, duidelijke beschrijving opgenomen en een duidelijke kleurenfoto, waarmee eigenlijk elke vangst in ‘ons’ water wel op naam moet kunnen worden gebracht. De gidsjes zijn heel eenvoudig te bestellen via de webwinkel van www.sportvisserijnederland.nl en kosten €12,50 voor de twee, indien beide gidsjes gelijktijdig worden besteld.

Bent u nieuwsgierig geworden naar de andere artikelen in Zeehengelsport? Uitgave nummer 8 van 2010 verschijnt 10 december en is te koop in de kiosk, boekhandel of de hengelsportspeciaalzaak.

klik om naar hengelsporthuis.com te gaan

Voor aantrekkelijke abonnementsaanbiedingen kunt u terecht op: www.hengelsporthuis.com