Vreemdgaan op ‘platwaffels’


Vreemdgaan op ‘platwaffels’

Door Useless

Misschien een beetje rare titel maar ik ga het uitleggen. Ik ben een vliegvisfanaat. Voor mij bestaat er niets mooiers dan met een vliegenhengel eropuit te gaan in een poging om vis te vangen, vooropgesteld dat die vis tandjes heeft.

Mijn vliegvisserij beperkt zich dus voornamelijk tot het vliegvissen op snoek, snoekbaars en vooral forel, zeeforel en hopelijk dit jaar eindelijk op zalm. “En doe je dat uitsluitend met een vliegenhengel?” zie ik jullie denken? Meestal wel ja, maar heel soms ga ik vreemd.

Zo kom ik al jaren lang in Zweden waar ik graag mag snoeken, echter wanneer het daar hoogzomer is, gebeurt het vaak dat de snoek op sommige grote meren dermate diep zit dat ik het met een vliegenhengel rustig kan schudden en dan moet ik eigenlijk wel overstappen op het gebruik van kunstaas zoals zware lepels en dieplopende pluggen.

En mocht dit ook niet naar wens verlopen, dan schroom ik ook niet om hierbij zelfs een downrigger te gebruiken. Ik ben dus geen purist, maar wel iemand die een duidelijke voorkeur heeft voor een vliegenlat. Maar uiteindelijk wil je toch graag een visje vangen, dus soms ga ik vreemd.


Vreemdgaan in Zweden met de downrigger.

En ja, ik weet het; er zijn mensen die dan roepen dat het ze enkel en alleen om de gehele entourage gaat en soms is dat ook zo, maar ik ben nog wel zo realistisch dat ik per slot van rekening aan het vissen ben, en daarbij hoort nu eenmaal ook vangen.

Als het enkel en alleen maar om het genieten van de omgeving ging, dan ging ik wel met een boek in het park zitten in plaats van met een hengel. En als het alleen om de gezelligheid ging, dan werd ik wel lid van de plaatselijke carnavalsvereniging.

Kortom, als ik ga vissen dan wil ik toch ook wel graag een visje vangen. Hoeft niet altijd groot te zijn, maar een beetje actie is toch altijd wel prettig. En als dit echt niet met een vliegenhengel te doen is, dan ga ik dus vreemd!!!

De laatste jaren kwam ik eigenlij nog maar amper aan het vissen; een hele drukke baan zorgde ervoor dat het vissen werd beperkt tot vistripjes in het buitenland en de vakanties. Vroeger viste ik veel samen met mijn broer, hij was mijn vaste en beste vismaat en samen trokken we regelmatig de polder in om ruisvoorn en platwaffels te vangen.

En uiteraard hadden we ook onze gezamenlijke tripjes naar de Kyll, de Wolff en andere, voornamelijk Duitse forellenriviertjes. De laatste jaren verwaterde dit echter. Ik viste nog maar zelden en als ik al eens ging vissen, dan was dit meestal op het Oostvoorne Meer. Mijn broer daarentegen viste gewoon door, maar ging zich steeds meer specialiseren in het vissen met kunstaas.

En zo groeiden we, wat vissen betreft, langzaam uit elkaar. Hij ging vrijwel wekelijks snoeken met kunstaas met een vaste vismaat en ik viste 1 of 2 keer per jaar een weekje met nieuwe en overigens ook hele leuke vismaten op zeeforel in Denemarken of op forel en vlagzalm in Blens of de Ahr en gebruikte verder mijn grote vakanties in Zweden en Noorwegen om aan mijn trekken te komen.

Nu had broerlief wel een bijzonder goede reden om wekelijks achter de platwaffels aan te gaan. Hij was namelijk in de gelegenheid om te snoeken op de Ankeveense Plassen. Deze plassen zijn van Natuurmonumenten en de enige keer dat u en ik daar normaliter een snoek kunnen zien, is wanneer we ons zouden opgeven voor de jaarlijkse schaatstocht, want dan kun je de snoeken onder het ijs zien zwemmen.

Het water is strikt privé en helaas moet je tot de “happy few” behoren om hier een jaarvergunning te kunnen bemachtigen en die worden beperkt tot hooguit een twintigtal vergunningen per jaar, dus het kan jaren en jaren duren voordat je een keer aan de beurt bent. Sommigen vissers wachten al hun halve vissersleven om hier een vergunning te kunnen bemachtigen en dan moet je ook nog over een bootje beschikken, want zonder boot wordt het een heilloze onderneming.


Prachtig natuurgebied.

Nu heb ik persoonlijk een gigantische pleurishekel aan schaatsen. Als onze lieve Heer had gewild dat ik dit leuk vond, dan was ik wel geboren met glij-ijzertjes onder mijn voeten en gezien het feit dat dit niet het geval was, zal ik nog eerder lid worden van de vereniging “Hak een Wak” dan dat ik een paar schaatsen zal onderbinden en me aanmeld bij de plaatselijke schaatsclub. Normaliter zou ik dus nooit van mijn leven een Ankeveense snoek kunnen en mogen bewonderen, laat staan vangen!

Totdat mijn werkgever besloot dat hij (of is het zij?) het ook best zonder mij kon en na 38 jaar werd ik wegbezuinigd en had ik plotseling alle tijd van de wereld. En wat doe je dan met al die vrije tijd? Juist, naast allerlei klusjes thuis, waar je normaliter nooit aan toe komt, het zoeken naar een nieuwe werkgever en het verdiepen in het vissen op zalm, ga je ook weer eens gewoon vissen.

En begin dit jaar was het dan eindelijk zover. Een traditie werd in ere hersteld: samen met mijn broer vissen op Ankeveen. Een werkelijk schitterende veenplas van ruim 600 hectare met allemaal kleine eilandjes, petgaten en allemaal omgeven door gigantische rietkragen en moerasbos.


Petgaten, rietkragen en moerasbos.

Een prachtig natuurgebied waar naast kleine karekieten, grauwe ganzen en rietzangers ook nog meer zeldzame vogels zoals zwarte sterns en waterrallen voorkomen. Deze laatste informatie heb ik uiteraard van het internet geplukt, want mijn ornithologische kennis is dermate slecht ontwikkeld dat ik nog net een witte zwaan van een zwarte zwaan kan onderscheiden. En gelukkig ben ik niet kleurenblind, want anders…!

Daarnaast zie je hier met regelmaat allerlei roofvogels rondvliegen en is er ook een grote populatie ringslangen aanwezig. Er zijn inmiddels plannen om de plas een open verbinding te geven en op deze wijze geschikt te maken voor de herintreding van de otter.


Een behoorlijke populatie ringslangetjes.

Ennuh… ook niet geheel onbelangrijk; de snoekstand is geweldig! Vissen van rond de 70 cm zijn heel normaal, van een 80-plusser kijkt niemand vreemd op en vangsten van tussen de 10 en 15 snoeken per dag zijn niet uitzonderlijk. Nu woon ik in misschien wel het grootste poldergebied van ons land en hoewel de snoekstand de laatste jaren redelijk aan het herstellen is, zijn zulke aantallen bij mij in de polder toch al jaren niet meer mogelijk.


Mijn grote broer met een meterplus.

Eindelijk was het dan zover. De dooi was ingetreden en er kon zowaar gevist worden. Op aanraden van Don had ik me warm aangekleed, wat in mijn geval betekende dat ik een oude warmtebroek had aangetrokken die ik al zeker zo’n 12 jaar niet meer had gebruikt. Blijkbaar was de broek enorm gekrompen, want ik had het idee dat ik in een korset geperst was en kon nauwelijks ademhalen, laat staan bewegen.

Of zou ik dan toch in de loop der jaren… nee, ik hou het op gekrompen! Verder had ik een korte spinhengel bij me en wat ondiep lopende pluggen, want de plas is over het algemeen niet veel dieper dan 1,20 meter en langs de vele rietkragen staat nauwelijks meer dan zo’n 25 cm water.


Korte baitcasters, want het is maar een klein bootje.

Omdat Don de oudste van ons tweeën is en ook de vergunninghouder (ik ben per slot van rekening maar een introducé en ken de weg daar ook niet), mocht hij roeien. Een buitenboordmotor is hier streng verboden en ook een elektromotor is niet toegestaan. En als het mij uitkomt heb ik al heel snel zoiets van: “Draag jij de spullen dan draag ik de verantwoordelijkheid.”

Dus nadat de boot was ontdaan van zijn condoom, vertrokken we vanaf de steiger onder het zingen van: “Toen wij uit Rotterdam vertrokken” en “Een klomp met een zeiltje” en meer van die maritieme kreten, en roeiden wij (lees hij) de plas op. Het was weer ouderwets gezellig.


“Toen wij uit Rotterdam vertrokken”


Broer aan het roer…

Bij het eerste inhammetje was het al meteen raak. Een platwaffeltje van zo’n 50 cm kon niet van mijn oranje Cormoran-plugje afblijven en mijn eerste Ankeveense snoekje was een feit. Er zouden er die dag nog een aantal volgen, maar eerlijk is eerlijk; Don ving er meer dan ik. Je kon duidelijk zien dat hij veel meer ervaring had. Hij ving gewoon meer ondanks het feit dat hij door het vele roeien veel minder vistijd had dan ik.


Klein, gulzig platwaffeltje.

Ik was altijd de mening toegedaan dat snoek in de winter in de diepere gedeeltes van een plas gezocht moest worden, maar volgens broerlief lagen ze gewoon tussen het riet. En verdomd, hij had gelijk. Het kunstaas moest werkelijk tegen of nog liever in het riet geworpen worden en alleen dan volgde er soms een aanbeet.

Hierbij zag je dan ook duidelijk het verschil. Was ik vaak nog wat angstig om een plug te verspelen, Don kende die schroom niet (hij kan ook duidelijk wat zuiverder werpen) en een aantal malen plukte hij een snoek uit een rietkraag vandaan waar ik toch echt al een aantal keren mijn kunstaasje in de buurt had gedeponeerd. In de buurt ja, maar blijkbaar toch niet ver genoeg tegen de rietkraag aan.


Prachtige rietkragen.


Hij vangt er gewoon meer.

Maar goed, alles moet je leren zal ik maar denken. En zijn opmerking van: “Je zit in een boot dus wat kan het je schelen als je vast komt te zitten, je roeit erheen en maakt het weer los,” sneed hout. De eerste 70-plusser gaf mij nog een mooi aandenken. Don gebruikt het liefst een handschoen bij het landen van de grotere snoeken. En ik vind dan natuurlijk dat echte kerels dit allemaal niet nodig hebben. Per slot van rekening heb ik in mijn leven al zoveel snoeken met de hand geland.

Bij de eerste snoek van enige importantie paste ik de kieuwgreep toe zoals zo vele malen, schoot uit en had vervolgens drie behoorlijke sneden in mijn vingers die natuurlijk begonnen te bloeden als een rund. Een uur lang ben ik in de weer geweest met papieren zakdoekjes en hoewel ik het natuurlijk nooit zal toegeven: misschien is zo’n handschoentje toch zo gek nog niet!


Geen nood, het is mijn bloed en misschien is zo’n handschoentje zo gek nog niet.

Inmiddels ben ik dit jaar een keer of vier met hem mee geweest en iedere keer was het weer genieten geblazen. Alhoewel, de laatste keer gaf vriend Piet Paulusma op televisie aan dat het zonnig zou zijn en wel 11 graden zou worden. Voor mij een uitgelezen mogelijkheid om mijn Michelinmannetjes-broek thuis te laten. Jullie raden het waarschijnlijk al; er was geen zon te bekennen en het was stervenskoud.

Als hij 5½ graad ’s morgens en 5½ graad ’s middags bedoelde, dan zat ie misschien een beetje in de buurt, maar er klopte dus eigenlijk geen zak van. Met z’n “Oat moan,” de eikel! En de volgende dag? Prachtig weer, zon en 11 graden. De man voorspelt gewoon met een vertragingseffect. Het komt, alleen weet hij niet wanneer.

Aan het einde van die visdag voelde ik me dan ook diep ongelukkig van de kou, maar dat zal me er niet van weerhouden om bij de eerste gelegenheid weer mee te gaan.


En daar liggen ze dus tussen.

En als het goed is, dan is dit binnenkort en ditmaal heb ik me voorgenomen om toch ook die vliegenlat mee te nemen, want je weet het nooit!

I’ll be back!!