image description

Poldersnoek, uniek en ontembaar: Deel 14

Door Berthil Bos.

Snoekdobber:
Ik kan het beter een peildobber noemen, die gemaakt is van een kurken snoekdobber. Je weet wel, zo’n peervormig dobbertje met een gleuf erin. Niet te groot, want anders moet je het loodje te zwaar nemen om hem zinkend te krijgen.

Samen met een licht wartelloodje, om het wegzakken in de zachte bodem tegen te gaan, kan je snel en eenvoudig de diepte achterhalen van een mooie stek.


Eenvoudiger kan het niet, maar o zo effectief.

Juist de stekken die net even dieper zijn dan de omgeving, zijn in de winter gelieft bij vele vissoorten. Wil ik even weten welke diepte het water heeft, dan zet ik snel de dobber vast op de hoofdlijn met het stokje. Hierna gaat het loodje aan de spelt van de onderlijn en kan je met een worpje kijken waar je aan toe bent. In het verleden is mij ook weleens overkomen dat ik geruime tijd in een wel erg ondiepe veensloot aan het vissen was. Het zwarte donkere water gaf mij geen kans om de bodem te zien en ik gebruikte zeer ondiep zwemmend kunstaas. Ook zag ik geen andere dingen, zoals riet in het midden van de sloot, die mij op de gedachte brachten van het zeer lage waterpeil. Na een tijdje toch maar een zinkende shad aan de spelt en die bleef zichtbaar midden in de sloot. Natuurlijk zou er wel een snoekje kunnen zwemmen, maar het formaat zou, zoals ik al eerder schreef, niet uit kunnen groeien tot een goed formaat. Sinds die tijd heb ik altijd de snoekdobber met lood bij mij.

Ik merkte al op dat je het loodje niet te zwaar moet nemen en dus ook de dobber niet te groot. Bij een zwaar klein loodje heb je de kans dat deze verdwijnt in een zachte bodem, dat vooral voorkomt in veenpolders. Op dat moment geeft hij zomaar 30 cm. meer water aan, wat nu net het verschil kan maken. Natuurlijk zijn hiervoor tegenwoordig ook allerlei elektrische apparaten te koop, maar een wartelloodje en een peerdobber in je jaszak doet precies hetzelfde. Ik zei het eerder, hoe minder ballast je meesleept, hoe beter.


Laarzen:
Laarzen zijn onmisbaar in de vaak natte polders en niet alleen als het gaat om nat gras. Vaak moet bij het landen van een snoek je voet in het water zetten, om goed bij de vis te kunnen. Een schepnet kan uitkomst bieden, maar dit doe ik in het uiterste geval. Voor mij zijn lieslaarzen de beste keuze. Ik heb nu een jaartje de “gewone” knielaars gebruikt, omdat de pasvorm mij goed beviel, maar toch ga ik terug naar de lieslaars. Dit soort laars is verduveld handig bij het landen d.m.v. de kieuwgreep, omdat je zonder zorgen in het water kan staan. Polders met hoge oevers maken het noodzakelijk dat je je via de grond richting snoek laat glijden en op een gegeven moment moet je het water in om houvast te zoeken. Als het aan de kant maar 20 cm. diep is, dan is er met een “gewone” laars geen probleem.



Maar helaas zijn niet waterkanten precies afgestemd op ons snoekvissers. Natte voeten in de winter zijn geen pretje, dus kies ik voor lieslaarzen. Dit soort laars heeft nog meer voordelen t.o.v. knielaarzen. Kleipolders hebben vaak een harde bodem. Dit heeft als voordeel dat je vaak bij je vastgelopen kunstaas kan komen en je kunstaasreder in de tas kan laten. Verder scheelt het een regenbroek als je jas lang genoeg is. Ook fungeert dit soort laars als warmtebroek bij erg koud weer en kan je je warmte pak thuislaten.

Ik kom het nog geregeld tegen, dat tijdens een gidsdag sommige deelnemers met dit soort pakken door de polder banjeren. In het begin is dit geen probleem al beperkt het je wel behoorlijk in je bewegingsvrijheid. Als dan het zonnetje later zijn verwarmende werking laat gelden, wordt het zweten. Juist dan krijgt je het koud en wordt het een onplezierige dag. Nee, lieslaarzen zijn in de polder één van de beste vismaten. Je hebt verschillende soorten, zoals laarzen gecombineerd met een neopreen boven stuk of een bovengedeelte van een dun waterdicht materiaal en laarzen uit één stuk rubber. Deze laatste heeft een langere levensduur, maar is uiteraard wat stugger.

ANDEREN LAZEN OOK